Pagina:WilliamMorris1903KunstEnMaatschappij.djvu/114

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

menschen hun aandeel van de kunst zullen kunnen krijgen, het is geen droom, maar zekerheid, dat om ons heen een verandering plaats grijpt, ofschoon het een punt van geschil moge zijn, waarheen die verandering ons leiden zal. Ik veronderstel, dat volgens de meeste menschen zij ons leidt tot de volle ontwikkeling van de handelsconcurrentie en de volmaking van het arbeidsstelsel waarvan deze afhankelijk is. Dat is best mogelijk en ik denk, dat alles hoe langer hoe gauwer zal gaan, totdat de hoogste volmaking van den blinden handelsoorlog bereikt is; en dan? Moge die verandering plaats vinden met zoo min mogelijk geweld en lijden!

Het is ons aller plicht die verandering voor te bereiden en op die wijze de botsing te verzachten; te zorgen, dat wat tot ondergang gedoemd is, zoo min mogelijk plotseling door geweld vernietigd wordt. En mij dunkt, dat wij in geen andere richting nuttiger kunnen zijn, om een verwoestende revolutie te voorkomen, dan door te trachten, de klove te dempen die klasse van klasse scheidt. Dit is zeker een punt, waarop de concurrentie ons in onze verwachtingen heeft teleurgesteld; zij heeft wel terstond met goed gevolg de bevoorrechting van het leenstelsel aangevallen, doch in het neervellen van de scheidsmuren tusschen de hoogste- en middelklassen, tusschen heer en werkman, is zij blijven staan alsof zij reeds genoeg gedaan had, want de meeste menschen willen helaas gaarne alle muren weghalen tot hun eigen hoogte, maar dan houden zij op. Maar laat ons eens zien, welke gevolgen dat ophouden voor ons hebben kan. Als wij niet verder gaan, ware het m.i. beter geweest, niet zoover te gaan, want het leenstelsel waaronder de leden der oude gilden, wier werken ik geprezen heb, leefden en dat ongetwijfeld verband hield met de schranderheid en oprechtheid van hun arbeid, verdeelde de

90