beschaafd en het andere onbeschaafd. Dit alles is het gevolg van het stelsel, dat de Kunst ten onder heeft gebracht en den Handel tot een gewijden godsdienst heeft verheven; en dat naar allen schijn gereed staat om met de ongeloofelijke domheid, die zijn voornaamste eigenschap is, den Romeinschen satirist te bespotten voor zijn welgemeende waarschuwing door haar in omgekeerden zin op te vatten en ons nu vraagt alle bestaansredenen van het leven te vernietigen, ter wille van dat leven zelf. En nu stel ik tegenover deze domme tyrannie een eisch ten gunste van den arbeid, die in boeien geklonken is door den Handel, wiens goed recht naar het mij voorkomt, door geen denkend mensch betwijfeld worden zal, doch die, indien men dienovereenkomstig handelde, zulk een verandering teweeg zou brengen, dat de Handel het onderspit zou moeten delven; d.w.z. die Samenwerking in plaats van Concurrentie, Maatschappelijke orde in plaats van Anarchistisch Individualisme zou brengen. Ik heb dezen eisch beschouwd in het licht van de geschiedenis en mijn eigen geweten, en zoo bezien lijkt hij mij hoogst rechtvaardig en zou verzet niet anders beteekenen dan een ontkenning van de hoop op beschaving. Dit nu is de eisch: Het is billijk en noodzakelijk, dat alle menschen werk te verrichten hebben, dat het arbeiden waard en van aangenamen aard is en dat onder omstandigheden, die het noch te zeer inspannend noch te gejaagd maken. Hoe ik dezen eisch ook bezie, hoe lang ik er ook over denk, ik kan niet vinden, dat het een overdreven eisch is; en toch herhaal ik, dat de geheele wereld een ander aanzien zou krijgen als de Maatschappij hem kon of wilde inwilligen, er zou een einde komen aan alle ontevredenheid en strijd en oneerlijkheid. Te voelen dat wij werk verrichten nuttig voor anderen en aangenaam voor onszelven
Pagina:WilliamMorris1903KunstEnMaatschappij.djvu/134
Uiterlijk