Naar inhoud springen

Pagina:WilliamMorris1903KunstEnMaatschappij.djvu/139

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

en ondragelijk zijn, zelfs indien zij voor het welzijn der Maatschappij opgeofferd werden, zoo dat mogelijk ware; doch indien zij geofferd worden niet voor het welzijn der Maatschappij, doch voor haar grillen, om bij te dragen tot haar achteruitgang, wat voor kijk krijgt men dan op weelde en mode? Aan den eenen kant ziet men schadelijke en ergerlijke verkwisting, die van bederf tot bederf ten slotte voert naar een volkomen cynisme en de ontbinding der maatschappij, en aan den anderen kant onhoudbare verdrukking die alle genoegen en hoop in het leven vernietigt en leidt— waarheen? Hier is dus één ding, dat wij, de gegoede klasse, doen moeten, voordat wij den weg bereiden kunnen voor de nieuwe geboorte der Kunst, voordat wij ons geweten kunnen zuiveren van de schuld, dat wij menschen door hun arbeid tot slaven maken. Eén ding, en misschien zou dat eene voldoende zijn en zouden alle andere noodzakelijke veranderingen volgen; doch kunnen wij dat doen? Kunnen wij ontkomen aan het bederf der Maatschappij, Waarmede wij bedreigd worden? Kan de gegoede klasse zich herzien? Op het eerste gezicht zou men zeggen, dat een zoo groote vereeniging van menschen die het reusachtige gebouw van den tegenwoordigen Handel hebben opgetrokken, wier wetenschap, uitvindingen en energie de natuurkrachten hebben dienstbaar gemaakt aan hun dagelijksche belangen en die de organisatie, welke deze natuurkrachten in bedwang houdt, op bijna bovennatuurlijke wijze leiden, alle macht in handen hebben en alles zouden kunnen. En toch betwijfel ik het: hun eigen schepping, de Handel, waarop zij zoo trotsch zijn, is hun meester geworden, en wij allen, leden der gegoede klasse, moeten erkennen, sommigen met een gevoel van zegepraal, anderen met een vaag gevoel Van bevrediging en weer anderen met een bezwaard

113