Naar inhoud springen

Pagina:WilliamMorris1903KunstEnMaatschappij.djvu/146

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

middeleeuwen heeft Europa vrijheid van denken, vermeerdering van kennis en groote macht over de stoffelijke natuurkrachten gewonnen, een betrekkelijke politieke vrijheid en eerbied voor het leven van beschaafde menschen, en andere voordeelen, die hiermede samengaan: toch zeg ik desondanks dat, indien de tegenwoordige inrichting der maatschappij zoo blijven zal, zij deze voordeelen te duur gekocht heeft ten koste van het genot in den dagelijkschen arbeid die eens voorzeker de massa troost gaf te midden van hun zorgen en druk: de dood der Kunst was een te hooge prijs voorde stoffelijke welvaart der gegoede klasse. Het was inderdaad bedroevend, dat wij onze beide handen niet gevuld konden houden, dat wij gedwongen werden, uit de eene te laten vallen, terwijl wij met de andere verzamelden; toch is het m.i. nog treuriger dat wij ons niet bewust zijn van dit verlies, of indien wij er al een flauw begrip van hebben, wij gedwongen zijn het te vergeten en uit te roepen dat alles goed is. Want ofschoon alles niet goed is, weet ik, dat de aard der menschen in drie eeuwen niet zulk een verandering heeft ondergaan, dat wij kunnen zeggen tot al de duizenden van jaren, die daaraan vooraf gingen: Gij deedt verkeerd met de Kunst te verheerlijken en nu hebben wij ontdekt, dat voedsel, kleeding en huisvesting alles is wat de menschen noodig hebben, met een klein weinigje kennis van de stoffelijke vorming vanhet heelal; scheppen is niet langer een behoefte der menschenziel, de rechterhand mag hare bekwaamheid vergeten, zonder dat de mensch er iets bij verliest.

Wees ervan verzekerd, dat driehonderd jaren, een dag in den loop der eeuwen, den aard der menschen niet zoo geheel veranderd hebben: eens zullen wij de Kunst terugwinnen, d.w.z. het levensgenot; de Kunst herwinnen voor onzen dagelijkschen arbeid. Waarin ligt de hoop dan?

120