Naar inhoud springen

Pagina:WilliamMorris1903KunstEnMaatschappij.djvu/157

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

zijn, hun oneerlijk verkregen winst met volle hand besteden aan zoogenaamde liefdadigheid, uit angst voor de toekomst: zij ontvangen zelfs geen lof; vroeger dacht men, dat de duivel hen toch nog in bezit kreeg. Een oude geschiedenis, doch ik zeg, "De te fabula", van U wordt dit gezegd: gij zijt die man! Ik zeg, dat wij, de rijke en gegoede klassen, dagelijks op dezelfde wijze handelen: onbewust of misschien half bewust, verzamelen wij rijkdom door den nood onzer medemenschen uit te buiten en dan geven wij druppelsgewijze wat aan hen, die op de een of andere manier het luidst tot ons roepen om steun. Onze armenwetten, onze hospitalen, onze liefdadigheidsvereenigingen, georganiseerde zoowel als ongeorganiseerde, zijn slechts spieringen uitgegooid om een kabeljauw te vangen, een schatting betaald aan de manke gerechtigheid, opdat zij niet te snel achter ons aan zal hinken.

Wanneer zal de tijd komen, dat eerlijke en helderziende menschen een afkeer zullen krijgen van dezen chaos van verkwisting, dit bestelen van Petrus om Paulus te betalen, die het eigenlijke wezen van den handelsoorlog vormt? Wanneer zullen wij ons vereenigen om het stelsel met het motto: "Elk voor zich en God voor ons allen," te vervangen door een stelsel met het motto: "Een voor allen en allen voor een"? Wie weet, of de tijd niet aanstaande is, dat wij, de thans levenden, het begin mogen aanschouwen van dat einde, dat weelde en armoede zal doen verdwijnen? wanneer de hoogste, de gegoede en de lagere klassen zullen zijn opgelost in één stand, die tezamen een eenvoudig, gelukkig en tevreden leven zullen leiden? Dit is een groote omhaal van woorden om den toestand te beschrijven, dien gij, naar ik hoop, zult helpen voorbereiden: de afschaffing der slavernij is korter en beteekent hetzelfde. Gij denkt misschien,

131