Pagina:WilliamMorris1903KunstEnMaatschappij.djvu/169

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

neen, meer: ik geloof, dat, indien het dat deed, de kunst nooit zou zijn ontstaan en zeker niet te vinden zou zijn—zooals toch het geval is—bij die volken, waarbij slechts de eerste beginselen van beschaving bestaan. Met andere woorden: ik geloof, dat Kunst niet kan zijn het gevolg van drang van buiten af; de arbeid, noodig om haar tot stand te brengen, is vrijwillig ondernomen en gedeeltelijk ter wille van den arbeid zelf, gedeeltelijk ter wille van de hoop iets voort te brengen, dat, voleindigd, genot zal verschaffen aan den gebruiker. Dus, nog eens: deze extra-arbeid, wanneer hij extra is, wordt begonnen met het doel om, voldoende aan den lust om te handelen, dezen te gebruiken tot het voortbrengen van iets, dat de moeite waard is, en dat daardoor een levendige hoop wakker houdt in den arbeider, terwijl hij er mee bezig is; en ook om hem zulk werk te laten doen, Waarin een oogenblikkelijk en onmiddellijk genot ligt. Misschien is het bezwaarlijk om aan het niet-artistiek Vermogen duidelijk te maken, dat dit volstrekt zintuigelijk genot altijd aanwezig is bij het handwerk van den vaardigen werkman, wanneer hij met succes arbeidt, en dat het toeneemt naar mate van de vrijheid en persoonlijkheid van het werk.

Ook moet gij wel begrijpen, dat het voortbrengen van kunst en het daaruit volgend genot in het werk zich niet bepalen tot het produceeren van kunstwerken als alleen schilderijen, beelden, enz., maar dat het is en moet zijn een deel van allen arbeid, in welken vorm ook: dan alleen zal aan de eischen van den drang tot handelen voldaan worden.

Daarom: het Doel der Kunst is het geluk der menschen te vermeerderen door hun schoonheid en afwisseling te geven, om in hun vrijen tijd te genieten, en hen te

141