Naar inhoud springen

Pagina:WilliamMorris1903KunstEnMaatschappij.djvu/171

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

moet ik trots deze overtuigde pogingen verklaren, dat Engeland voor iemand, die schoonheid kan voelen en begrijpen, toentertijd een minder droeve plaats was om te leven dan het nu is; en wij, die voelen wat Kunst is, weten heel goed—al durven wij het niet vaak zeggen — dat over veertig jaar het een nog droever plaats zal zijn dan het nu is, als wij nog steeds den weg blijven volgen dien wij nu gaan.

Minder dan veertig jaar geleden—dertig ongeveer — zag ik voor 't eerst de stad Rouaan, toen in haar uiterlijk aanzien nog een stuk middeleeuwen; geen woorden kunnen uitdrukken, hoe die vereeniging van schoonheid, geschiedenis en romantiek mij aangreep; ik kan alleen zeggen, dat ik, terugziende op mijn leven, dat genot het grootste vind, dat ik ooit gesmaakt heb. En nu is het een genot, dat niemand ooit meer kan smaken; het is voor altijd voor de wereld verloren. Toentertijd was ik student te Oxford. Hoewel niet zoo verbazingwekkend, zoo romantisch of op den eersten blik zoo middeleeuwsch als de Normandische stad, zoo had Oxford in die dagen toch nog een groot deel van haar vroegere schoonheid; en de herinnering aan haar grijze straten, zooals ze toen waren, is een blijvende invloed en een blijvend genot in mijn leven geweest en zouden dat nog méér zijn, als ik maar kon vergeten hoe het nu is—in ieder geval eene zaak van veel meer gewicht voor mij dan de zoogenaamde geleerdheid van de plaats ooit kon geweest zijn, maar die feitelijk niemand mij trachtte duidelijk te maken en ik niet trachtte te leeren. Sints dien hebben de bewakers van deze voor de opvoeding zoo vruchtbare schoonheid en romantiek, hoewel zij beroepshalve zich bezighouden met de "hoogere opvoeding" (zooals de spotnaam voor het oppervlakkige systeem van schipperen is, dat zij volgen), deze schoonheid

143