Naar inhoud springen

Pagina:WilliamMorris1903KunstEnMaatschappij.djvu/172

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

totaal voorbij gezien, hebben toegelaten, dat hare instandhouding week voor den drang der handelseischen, en zijn klaarblijkelijk besloten haar geheel te verwoesten. Alweer een genot voor de wereld verloren gegaan; hier zijn nogmaals schoonheid en romantiek doelloos, zonder oorzaak, op de meest dwaze wijze vergooid.

Deze twee gevallen geef ik alleen omdat zij in mijn geest zijn geprent, maar het zijn slechts voorbeelden van wat overal in de beschaafde wereld gebeurt; de aarde wordt overal leelijker en meer alledaagsch, trots de overtuigde en ijverige pogingen van een klein groepje menschen voor de herleving der Kunst, welke pogingen zich zoo blijkbaar niet voegen in de richting der eeuw, dat de onontwikkelden er niet eens van gehoord hebben, terwijl de massa der ontwikkelden ze als een grap beschouwen, en zelfs daarvan krijgen zij nu genoeg.

Welnu, als het waar is, zooals ik beweerd heb, dat echte kunst een ongemengde zegen voor de wereld is, dan is dat alles een ernstige zaak; want op den eersten blik schijnt het te bewijzen, dat er spoedig heelemaal geen kunst meer zal zijn op de wereld, die daardoor een ongemengden zegen zal missen en dat kan zij moeilijk doen, dunkt mij.

Want moet de Kunst sterven, dan is dat omdat zij versleten is en haar doel zal een vergeten iets zijn. En haar doel was den arbeid gelukkig, den rusttijd vruchtbaar te maken. Moet dan alle arbeid ongelukkig, alle rust onvruchtbaar worden? Wanneer de Kunst sterven moet, ja, dan zal dat werkelijk het geval zijn, tenzij iets anders hare plaats komt innemen, iets tot nu toe ongenoemds, ongedroomds.

Ik voor mij geloof niet, dat iets de plaats der Kunst zal innemen, niet omdat ik twijfel aan de vindingrijkheid

144