Naar inhoud springen

Pagina:WilliamMorris1903KunstEnMaatschappij.djvu/29

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

bepaalde plichten voor zijn heer was hij (in theorie tenminste) vrij om zijn eigen brood te verdienen zoo goed als hij dat kon binnen de grenzen van het gebied van zijn heer. De slaaf als individu bezat de hoop op vrijlating, maar collectief was er geen andere hoop voor hem dan de algeheele omverwerping van de maatschappij, die gegrond was op zijn onderwerping. De lijfeigene daarentegen was door zijn arbeidsvoorwaarden gedwongen om te trachten zich als individu betere toestanden te verschaffen en begon al spoedig collectief rechten te verkrijgen te midden van de met elkaar in botsing komende rechten van koning, heeren en burgers. Ook begon reeds vroeg in de middeleeuwen een nieuwe, machtige kracht te kiemen, die den arbeid te hulp zou komen, de eerste teekenen van een vereeniging van vrije mannen, voortbrengers en kooplieden. Hoewel de gilden, welker oorsprong in Engeland dagteekent van vóór de normandische verovering, ten volle erkenden het overwicht der geestelijkheid op de samenleving en dikwijls zelf godsdienstig waren in hun streven, vooral in de eerste tijden, kwamen zij niet voort uit geestelijke overweging; ja naar alle waarschijnlijkheid wortelden zij in dat gedeelte van het Europeesche ras, dat niets geweten had van Rome en haar instellingen in de dagen van haar invloed op wereldlijke zaken. Engeland en Denemarken waren de landen waar de gilden zich het eerst ontwikkelden, terwijl zij het laatst en het zwakst wortel schoten in de Latijnsche landen.

De geest van vereeniging breidde zich uit; de gilden, die in het eerst meer bepaald liefdadigheidsgenootschappen of clubs waren geweest, ontwikkelden zich spoedig tot vereenigingen tot bevordering van een onbelemmerd handelsverkeer en werden spoedig machtig onder den naam van koopmansgilden; op het toppunt

11