munten op het gebied van bouwkunst, dit woord in zijn ruimsten zin genomen; en dat men van te voren verwacht in hun arbeid te vinden die zorgzaamheid en rijkdom van gedachten, die mengeling van zelfstandigheid en harmonische samenwerking, die men dan ook inderdaad in hun werk aantreft. Doch niettegenstaande deze onafhankelijke schranderheid van den middeleeuwschen werkman of eigenlijk juist daardoor, was hij toch gebonden aan de traditie. Indien het ooit bij iemand opgekomen was in de veertiende eeuw een nieuw Parthenon of Erechtheum te bouwen aan de oevers van de Theems, in hoeverre denkt gij, dat de kunde van zijn mede-arbeiders hem geholpen zou hebben in zijn dwaasheid?
Doch wij moeten de veertiende eeuw nu voor eenigen tijd vaarwel zeggen en ons relaas over het lot van den arbeider voortzetten. Ik heb gezegd, dat de inrichting van de handwerkersgilden in den aanvang geheel demokratisch of broederlijk was, maar dat duurde niet lang. Naarmate de steden grooter werden en de bevolking vermeerderde door de vrijgelaten lijfeigenen en door andere redenen, begonnen de oude handwerkslieden een afzonderlijke en bevoorrechte klasse te vormen in de gilden met hun bevoorrechte leerlingen en de losse arbeider kwam ten slotte op het tooneel. Na eenigen tijd trachtten de losse arbeiders gilden te vormen onder die der meesters, zooals dezen gedaan hadden onder de koopmansgilden, doch daar de economische toestand destijds hoe langer hoe meer streefde naar het vervaardigen van goederen met het doel, winst te maken, mislukte hun poging totaal. Desniettemin veranderden de arbeidsvoorwaarden niet veel; de meesters werden in bedwang gehouden door wetten ten gunste der losse arbeiders en de loonen rezen veelmeer dan daalden in