wollen tapijtwerk was: in de zeventiende eeuw echter werden zij wel degelijk tot op zekere hoogte zelfs op deze eilanden gemaakt: onder andere voorbeelden heb ik exemplaren van tapijtwerk gezien in een Jacobijnsch huis in Oxfordshire, dat een inventaris van ongeveer 1620 vreemd genoeg Iersche arbeid noemt.
Doch waar ook de geschiedenis dezer kunst begint bij ons, ik vrees, dat zij reeds eindigde met de zeventiende eeuw, want er wordt nauwelijks meer eenig oorspronkelijk werk voortgebracht. Grove namaaksels van de Oostersche tapijten en een soort namaak overgebleven uit den verbasterden tijd van Lodewijk den Vijftiende, die men geschikt acht voor aristokratische landhuizen, is ongeveer alles, wat onze tijd nog oplevert. Toch ben ik het niet eens met de meening, die ik weleens heb hooren uitspreken, dat tapijten alleen in het Oosten gemaakt kunnen worden: zulke tapijten als daar in de laatste honderd jaren vervaardigd zijn, in hoofdzaak van bijna vormlooze kleur, zouden niet goed en gemakkelijk door de Westersche kunst gemaakt kunnen worden, maar hoe schoon deze tapijten ook zijn, zijn zij toch de voortbrengselen van een achteruitgaande kunst: zij zijn gedeeltelijk vervaardigd naar die eenvoudige, doch wetenschappelijk ontworpen goederen, waarvan men de patronen kan vinden op de bewerkelijke mozaiekvloeren der Byzantijnsche kunst, en gedeeltelijk zijn zij bij nauwkeurige waarneming te rangschikken onder de namaaksels van de bewerkelijke gebloemde voortbrengselen der Perzische kunst. De oorspronkelijke tapijten der eerste soort ziet men duidelijk afgebeeld in vele schilderijen uit den bloeitijd der Italiaansche en Vlaamsche kunst en deze zijn, zooals ik reeds zeide, ontworpen volgens wetenschappelijke beginselen, die elk goed ontwerper toepassen kan op werken van onzen tijd