Pagina:WilliamMorris1903KunstEnMaatschappij.djvu/9

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

beteekenis des woords een leider der beweging te zijn, schreef hij nog een aantal verhalen, als "The Roots of the Mountains," "The Wood beyond the World," "The Sundering Flood," "The Story of the Glittering Plain" en "The Well at the World's End" (het laatste boek verscheen eenige dagen na zijn dood), terwijl hij te voren nog een aantal IJslandsche sagen en legenden in het Engelsch had overgezet, geholpen door den Noor Erik Magnussen. Hij was voorts redacteur van "The Commonweal," het orgaan van den Socialist League, en schreef herhaaldelijk in verschillende tijdschriften.

Vóór alles en boven alles was Morris "craftsman," ambachtsman, strevende naar de algemeene vereenzelviging van kunst en ambacht. Hij had eenerzijds een onoverwinnelijken afkeer van het vulgaire, het burgerlijk-gewone, het eenvormige, het gelikt-mooie dat de meeste voortbrengselen der kapitalistische nijverheid kenmerkt; anderzijds gevoelde hij bitter weinig voor hetgeen „kunstnijverheid'" genoemd wordt, voor de vele excentrieke wanstaltigheden die er vaak de producten van zijn. De kunst en het ambacht waren voor hem van elkander onafscheidelijk. Wat Morris bedoelde, kan niet beter gezegd worden dan hij het zelf deed, in een brief, gericht aan een Amerikaansche dame. Als volgt: "Ik streef er naar, goederen voort te brengen, die echt zijn wat hun substantie aangaat en daardoor de primaire schoonheid bezitten, die op natuurlijke wijze behandelde natuurlijke grondstoffen eigen is; ik heb, bijvoorbeeld, geprobeerd wollen goederen zoo wollig mogelijk te doen zijn, katoenen zoo katoenachtig mogelijk, en zoo voorts; ik heb alleen die verwen gebruikt, die natuurlijk en eenvoudig zijn, omdat zij, bijna zonder dat de kunst eraan behoeft te pas te komen, schoonheid voortbrengen; dat alles geheel afgescheiden van de teekening in de stoffen en wat dies meer zij. Uit dien hoofde is het, hoofdzakelijk wegens de maatschappelijke moeilijkheden, bijna onmogelijk geweest meer te doen dan den teekenaar (in den regel ik zelf) eenig pleizier in zijn kunst te verschaffen, door hem de hoedanigheden der grondstoffen en de gelukkige toevallen der arbeidsmethoden te doen begrijpen. Met uitzondering van een klein gedeelte der meer artistieke zijde van het werk, kon ik niets doen (of althans maar weinig), om ook den werklieden dat pleizier te verschaffen, omdat ik daartoe hun wijze van werken zoo volslagen had moeten veranderen, dat ik hen buiten staat gesteld zou hebben elders hun brood te verdienen. U moet begrijpen, dat ik de manier van werken, waarmede de kunst in de middeleeuwen uitgevoerd werd, grondig heb leeren verstaan, alsook dat dàt de éénige manier van werken is, die populaire kunst kan voortbrengen—om te ervaren dat het in deze winst-knijpende maatschappij onmogelijk is op deze wijze te werken. Zoo word ik van alle kanten gedreven tot de revolutie als de eenige hoop; en haar spoedige komst in tastbaren vorm wordt mij hoe langer hoe duidelijker, al kan ik natuurlijk het tijdstip niet noemen."

Zijn denkbeelden op dit gebied zette hij uiteen in reeksen lezingen en voordrachten, in opstellen en monografiën; en onvermoeid arbeidde hij aan hunne verwezenlijking. De grondstelling waarvan hij uitging, was, dat versiering alleen mag worden toegepast op nuttige voorwerpen. Het huis, de meubelen,

iii