Pagina:WilliamMorris1903KunstEnMaatschappij.djvu/95

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

gevoeld worden door allen, die medehelpen om dat bestaan te rekken, want waarlijk, verspilde arbeid is een zware last voor de wereld om te dragen. Ik heb gezegd, dat ik aan den anderen kant bereid ben aan te nemen dat deze kunsten ijdel zijn en niet voortgezet moesten worden, dat wij niets moesten doen dan wat strikt noodig is om in het leven te blijven, opdat wij het levensraadsel zouden kunnen overdenken en ons gereed maken, het raadsel van den dood te aanvaarden. Ja, wij zouden het hierover eens kunnen worden, als de wereld wilde, doch ziet ge, zij wil niet: een menschenleven is te samengesteld, te weinig ondergeschikt aan den enkeling, dan dat zulk een overeenkomst gesloten zou kunnen worden behalve door een zeer klein aantal, die hooger of misschien lager staan dan hun medemenschen en zelfs zij zullen er toe gedwongen worden door het opvallende verschil tusschen hun idealen en het drukke en tegenstrijdige leven van anderen. Ik bedoel, dat niemand tot ascetisme gedreven zou worden, als alle menschen een redelijk leven leidden en hun medemenschen gaven wat hun toekomt. Neen, het is duidelijk, dat de nijvere kunsten beoefend moeten worden. Er blijft ons daarom niets anders over dan te bepalen, of zij slechts zullen voldoen aan onze stoffelijke behoeften en geen steun en opwekking zullen ontvangen van de hoogere verlangens onzer ziel of dat zij werkelijk deel zullen uitmaken van ons stoffelijk en geestelijk leven en daardoor van zulk een nut zullen zijn dat zelfs de strengste wijsgeer ze niet zal afwijzen, doch als een hulp beschouwen.

Zou de beschaving kunnen besluiten, de kunst te verbasteren door haar geheel af te snijden van ons intellectueel bestaan? Zeker niet op den langen duur. En toch weet ik dat de ontwikkeling van het geslacht van het

73