Pagina:WilliamMorris1903KunstEnMaatschappij.djvu/96

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

barbarisme tot de beschaving tot nog toe de neiging verstoord heeft ons leven hoe langer hoe ingewikkelder en ons meer afhankelijk van elkander te maken en alle individualiteit die voor de kunst een levensvoorwaarde is, te vernietigen. Doch hoe snel en onbedwongen deze neiging ook gegroeid is, ik sta zeker niet alleen in mijn twijfel of zij ons wel onvoorwaardelijk goed gedaan heeft, of in mijn geloof aan een komende verandering, misschien nadat de een of andere groote ramp onzen ijver heeft bekoeld en wij stilstaan en tijd tot nadenken hebben: in elk geval geloof ik, dat de dag niet verre meer is, waarop de besten onder ons zullen trachten het leven te vereenvoudigen op een nieuwen grondslag, waarop de organisatie van den arbeid iets anders zal beteekenen dan de strijd van de sterken, om ieder voor zich den nood en de ellende van de zwakken tot eigen voordeel aan te wenden.

Intusschen geloof ik, dat wij de komst van dien dag zullen verhaasten als wij de kunst helder en oprecht in de oogen zien; ik wil niet langer gelooven, dat wij gelooven in een schijnkunst; ik wensch de demokratie der kunst gevestigd te zien: ik zou willen, dat iedereen zich een eigen oordeel over haar vormde en niet alles aannam van hooren zeggen; dat ieder deed wat hij goed oordeelde niet op anarchistische wijze, doch met het bewustzijn, dat hij verantwoording verschuldigd is aan zijn medemenschen voor wat hij weet, denkt en besluit. Ten opzichte dezer nijvere kunsten zou men moeten zeggen: Ik heb deze of die versiering, niet omdat men mij gezegd heeft, haar mooi te vinden, doch omdat ik haar zelf mooi vind, en ik kan u mijn redenen opgeven, waarom ik dit verwerp en dat goedkeur, en zal mij daaraan houden en de gevolgen op mij nemen van mijn goed of verkeerd inzicht. Natuurlijk moet zulk een onafhankelijk

74