Pagina:Winkler-Zand en duinen (1865).djvu/100

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
88
ONS LAND VAN OUDS.

dier planten den bodem opgehoogd hebben, groeijen er veenplanten, zoo als het veenmos en dergelijken, en ook boomen, zoo als elzen, berken en hazelnooten, die in moerassen tieren. Dat lage veen met meren en zoetwaterplassen afgewisseld, werd door de duinenreeks van de zee afgescheiden; het besloeg eene oppervlakte gronds die thans door het grootste gedeelte van Holland en de Zuiderzee wordt ingenomen. Van Ameland tot Rotterdam en Gouda vinden wij de duidelijke overblijfselen van dat oude veen, dat door twee rivierarmen van den Rijn werd doorsneden; de eene, de tegenwoordige Vecht naar de Zuiderzee; de andere, de tegenwoordige Oude Rijn, naar de Noordzee loopende. Doch lezen wij wat Staring ons van dat veen vertelt in zijn Voormaals en Thans, hoe het er een tiental eeuwen geleden in ons land achter de duinen uitzag:

Laten wij nagaan wat een der onverschrokken eerste predikers van het christendom zoude hebben gevonden, wanneer hij zich naar de lage, door de heidensche Friezen bewoonde zeekusten had begeven. Hij verlaat de hooge zandgronden, waar vernielen van afgodsbeelden, het dooreenwerpen der heidensche altaren, waarschijnlijk ook het verbranden van heilige bosschen, ten bewijze verstrekken, dat het tijdvak is aangebroken, waarin de vervorming der oppervlakte van den nederlandschen bodem door den mensch begonnen is. Aan den voet dier zandgronden, toenmaals nog meerendeels met houtgewas bedekt, strekken zich de bosschen nog veel verder uit; maar hier bekleeden zij geheel vlak liggende, weinig boven den waterspiegel verheven, moerassige,