Pagina:Winkler-Zand en duinen (1865).djvu/99

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

vvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvvv

 

ONZE EIGENE DUINEN.

 

 

Na alles wat wij in de vorige bladzijden reeds besproken hebben, na de vele gelegenheden die wij reeds hadden om op onze duinen toe te passen wat wij over de duinen in het algemeen zeiden, kunnen wij nu zeer kort zijn over onze nederlandsche duinen, vooral ook om in geen herhalingen te vervallen. Enkele dingen zijn er desniettemin die onze aandacht toch nog vorderen. Zoo, bij voorbeeld, hebben wij nog niet gesproken over den ondergrond onzer duinen, over den bodem waarop die zandheuvels liggen. Uit hetgeen wij boven gezegd hebben, over het voormaals veel verder westwaarts liggen der duinenrij, en over het naar binnen verstuiven van het zand, spreekt het van zelf dat de bodem, die thans de duinen draagt, voorheen het land geweest moet zijn dat achter de duinen lag. En zoo is het ook. Doch hoe zag dat land er uit? Veen, laag veen was het. Laag veen, dat is een veen dat beneden de oppervlakte van den waterspiegel ligt, een moerassige grond waarin water- en oeverplanten groeijen, en als de overblijfselen