Pagina:Winkler-Zand en duinen (1865).djvu/102

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
90
HET VOORMALIGE VEEN.

de kleigronden, waartoe de zuid-hollandsche en zeeuwsche eilanden behooren. Ten zuiden scheidden zij de klei van Zeeuwsch-Vlaanderen van het zand in het land van Waas. In Holland echter waren zij veelvuldig door rivierarmen met kleioeverlanden doorsneden; terwijl zij ten noorden den Dollard, gedeeltelijk de Wadden, en het geheele noordelijke gedeelte van de Zuiderzee vervulden.

Dat deze lage venen het allerlaatst bewoond zijn geworden, behoeft geene herinnering. Jagers en visschers alleen konden hier een middel van bestaan vinden, en zelfs dit was elders voorzeker met meer kans op goede vangsten uit te oefenen dan hier, waar het veenachtige of ten deele zelfs brakke water weinig vischrijk geweest zal zijn, terwijl watergevogelte, met otters en bevers, of een enkel wild zwijn en de overal zich te huis bevindende haas, een schaars en moeijelijk te betrappen wild zal hebben opgeleverd.

Dat voormalige veen is nu grootendeels met klei uit de rivieren bedekt, of het is tot weiland gemaakt zoo als bij Amsterdam en elders, of wel het is met zand overstoven: de duinen bedekken thans een groot gedeelte van dat oude veen. Wij weten dat de duinen in die dagen veel verder in zee lagen dan thans: wij hebben boven reeds gesproken over de overblijfselen van het huis te Britten, die nog in 1562 een kwartier uurs ver in zee liggende zijn gezien. Dat gebouw moet aan den binnenvest der duinen gebouwd zijn geworden, gelijk wij boven aantoonden. De duinen zijn oostwaarts overgestoven, zoo als zij langs onze geheele kust doen en steeds