Pagina:Winkler-Zand en duinen (1865).djvu/109

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
97
DE FRET.

land te huis, overal doet hij schade aan wild en tam gedierte, konijnen, hoenders, ratten, muizen, duiven, zelfs eet hij kikvorschen. Meestal bij nacht gaat hij op roof uit, en blijft bij dag meestal in zijn schuilhoek. Vooral kenbaar is hij aan de hoogst onaangename lucht die hij verspreidt, en die voortgebragt wordt door de afscheiding van twee klierachtige zakken die aan het einde van den endeldarm liggen. Zijne huid is als bontwerk zeer geacht.

Eene witte verscheidenheid van den bonsem noemt men de fret. Men heeft wel eens gemeend dat de fret tot eene andere soort behoorde als de gewone bonsem, en hem daarom Mustela furo genoemd, doch naauwkeurige onderzoekingen, onder anderen van prof. Schlegel, hebben aangetoond dat de fret niets anders is als een albinos van den bonsem, een bonsem met wit haar en roode oogen, zoo als alle albinos—witte negers, witte konijnen, witte ratten en muizen en andere witte dieren—hebben. Dit dier wordt op de konijnenjagt gebruikt, zooals wij bij de beschouwing van het konijn uitvoeriger zullen bespreken. Het schijnt dat reeds ten tijde van Plinius die wijze van konijnen vangen met de fret op de Balearen in gebruik was. Ook Strabo spreekt over de jagt met deze dieren, die volgens hem uit Afrika aangevoerd werden, doch waarschijnlijk heeft men hier met een misverstand te doen. Albertus Magnus, die in de twaalfde eeuw leefde, maakte voor het eerst melding van de fret onder den naam van Furo. Sedert dien tijd leeft deze witte bonsem in half getemden staat in de gevangenschap.