Pagina:Winkler-Zand en duinen (1865).djvu/111

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
99
DE HAAS.

de stengels heen en weder, maar bereikt de bloemen niet. In wiegelende beweging door den stroom gebragt, bewaken de oude muizen, die langs de stengels zijn opgeklommen, de jongen, en zien rustig op den door den wind voortgezweepten stroom neder, die zoo vele veldmuizen doodt.

Grooter van ligchaam en daardoor meer bekend en in het oog vallend zijn een paar andere knaagdieren der duinen, namelijk de haas en het konijn.

De haas, Lepus timidus, is een der meest in ons land voorkomende zoogdieren. Weinig inlandsche dieren zijn beter bekend dan de haas: wie kent niet die lange, sterke, tot loopen en springen geschikte achterpooten; die bewegelijke, steeds hoorende ooren; die merkwaardige verdubbeling der bovenste snijtanden, steeds twee paar achter elkander staande, wat bij geen ander dier voorkomt? Wie kent niet zijne tot een spreekwoord gewordene vreesachtigheid? Maar geen wonder ook dat de haas vrees gevoelt, als men zijne weerloosheid in acht neemt en tevens aan zijne menigte vijanden denkt. Vossen, fretten, bonsems, wezels en alles wat daarbij behoort, zijn zijne vijanden, somtijds ook rooft de valk of de kiekendief een jonge haas, en wat getal van hazen er sneuvelt door het geweer van zijn grootsten vijand, den mensch, wie zal het bepalen? En toch, hoe weerloos hij is, nergens sterft hij uit, waar hij slechts voedsel en eene schuilplaats kan vinden, omdat zijne vruchtbaarheid groot en zijne snelheid verbazend is, zijne zintuigen uiterst scherp zijn, en hij tevens niet van list ontbloot is. Daardoor weet hij een aan-