Pagina:Winkler-Zand en duinen (1865).djvu/128

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
116
VOGELS DER DUINEN.

en een breede roodachtig bruine ring omgeeft het voorste gedeelte van den romp. Het oude mannetje is te kennen aan een knobbel aan het voorhoofd, op den snavel. De bergeend leeft zoowel in Denemarken als in Algiers en in Japan. Zij nestelt bij ons in oude konijnengangen, zij legt van 7 tot 16 rosachtig witte eijeren, die grooter zijn dan die van onze tamme eend, Anas boschas.

Gaat het den lezer zoo als den schrijver, dan wemelt het hem nu voor de oogen van al die vogels, die fladderende, fluitende, springende en kweelende bewoners onzer duinen. Wij stappen dan ook nu van de beschouwing der vogels van de duinen af, immers alle vogels die onze duinen bezoeken, te beschrijven zou hier misplaatst zijn: 't is geen natuurlijke historie die wij thans schrijven. Stof zou er anders nog genoeg zijn: wij zouden, ons naar den strandreep begevende, niet zelden gansche scharen meeuwen op de duinen zien zitten, digt bij de toppen de mantelmeeuw, Larus marinus, ook zeekaag, in Friesland zeekob genoemd, ja soms zelfs de grijze of kleine zeemeeuw, Larus canus, en het vischdiefje of de zeezwaluw, Sterna hirundo, in menigte. Hier en daar schuilt ook wel een fazant, Phasianus colchicus, onder de kattedoornstruiken weg, en vindt daar niet zelden een veilige schuilplaats voor den jager en zijn hond. Ook de ekster, Pica varia, en de kraai, Corvus corone, vestigen hun verblijf soms in de duinen, en nestelen dan niet op hooge boomtoppen, zoo als naar gewoonte, maar hetzij op den kattedoorn, hetzij