Naar inhoud springen

Pagina:Winkler-Zand en duinen (1865).djvu/150

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
138
DE DUINDOORN. HET WALSTROO.

voor dat zij den tijd hadden om houterig te worden. De aspergie brengt boven den grond een groenen getakten stengel voort, waaraan eene menigte borstel- of priemvormige deelen zitten, die men zekerlijk voor bladeren zou houden, maar toch niets als dunne twijgjes zijn: de bladeren zijn kleine schubbetjes die aan den voet der twijgbundeltjes zitten en veelal in een groene punt uitloopen. Vooral sierlijk is dit gewas als er in den herfst roode bessen aan voorkomen, die zoo groot als erwten en oneetbaar zijn. Zij gelijken wel op bloedkralen, en denkelijk daarom heet de aspergie ook wel kraalkruid, zegt Prof. Van Hall.

Eene kenschetsende plant der hollandsche en zeeuwsche duinen is de duin- of kattedoorn, Hippophaë rhamnoides. Vooral kenbaar is hij in den herfst als hij met roode bessen, zoo groot als erwten, beladen is. De duindoom is een heester die soms eene el hoog wordt. Hij is met doornen gewapend, en heeft lange smalle bladeren, die grijsgroen van kleur, met rosse schubbetjes bedekt en omgekruld van rand zijn. De duindoorn houdt het losse zand bijeen, en hij dient dus met helm en zandhaver en kruipwilg tot bevestiging der duinen.

Walstroo, kleefkruid, Galium, is de naam van eene kruidachtige plant met vierkante stengels, en met bladeren die tot kransjes vereenigd zijn. Op onze duinen vindt men twee soorten van walstroo, het gele, Galium verum, en het stekelige, Galium aparine. Dit laatste hecht zich aan andere voorwerpen vast, en is als kleverig op het gevoel als men het in de hand