Naar inhoud springen

Pagina:Winkler-Zand en duinen (1865).djvu/20

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
8
DE VERWERING.

deden springen. Als wij er naar zoeken dan zullen wij het afgebrokene stuk rots niet ver van daar zien liggen. De wortels der planten zijn hier eigenlijk niet eens de bondgenooten of medewerkers van het water, zij zijn slechts de handen die het werk uitvoeren. Want het water, dat in hunne cellen het leven en het groeijen werkt, is eigenlijk de kracht die de rotsen verbrijzelt. En daartoe heeft het niet eens levende planten noodig. In steengroeven bezigt men somtijds het volgende middel om groote blokken steen los te breken. Waar ergens een blok van de rots losgemaakt moet worden, hakt men eene vrij breede en diepe groef, waarin men dan een volkomen droog stuk hout slaat, en vervolgens de groef vol water giet. De cellen van het hout zuigen zich vol water, en wijl zij daardoor opzwellen, waarvoor hun echter in deze klem geene ruimte overblijft, zoo verschaffen zij zich die met geweld, door het blok los te rijten. Van die groote kracht der plantencellen, die door water opzwellen, kan men zich gemakkelijk overtuigen als men eene champagneflesch, die naar men weet zeer sterk is, geheel met erwten vult, waarna men water in de tusschenruimten giet. Weldra doen de opzwellende erwten de flesch aan stukken barsten.

En dat verweren en verbrokkelen der gesteenten gaat altijd en onophoudelijk voort, dag en nacht, winter en zomer, jaar in jaar uit, eeuw in eeuw uit. En groot is de massa steenbrokken die op de beschrevene wijze los worden van het moedergesteente, ontzaggelijke hoopen grind en zand worden afgerukt van de ge-