bij veel regen, sneeuw en koude vooruit schuift. Ook bij gewone omstandigheden ziet men iets dergelijks geschieden, hetgeen dan aan den invloed van den heerschenden wind moet toegeschreven worden.
Het tweede bewijs voor het onophoudelijk in beweging zijn en het vooruitschuiven van alle gedeelten van het bergijs, vindt men in den aard en de wijze van vorming der steendijken. Zij ontstaan uit het steengruis dat door de verwering van de steile hellingen der oeverrotsen afvalt, en waarbij ook soms groote steenblokken aangetroffen worden. Dit alles blijft op het ijs en wel aan de kanten liggen. Zulke steendijken nu bevatten alle steensoorten, die de wanden van de ijsbaan uitmaken; wat evenwel niet het geval kon zijn, wanneer de steenbrokken op de plaats, waar zij nedervielen, bleven liggen. Daar men echter in die steendijken dikwijls gesteenten bijeen vindt, welker oorspronkelijke vindplaatsen somtijds uren ver hooger te zoeken zijn, zoo volgt daaruit dat de steenen, steeds op de navolgende wijze mede vooruitgeschoven worden: De steenen en het grind vallen namelijk hier en daar van de rotsen af op het ijs; dit wordt steeds voortgeschoven, en de daarop liggende massaas gaan mede voort, terwijl er onophoudelijk nieuwe brokken op nieuwe plaatsen vallen. Bleef daarentegen het ijs rustig en stil liggen, dan moesten er op enkele punten groote hoopen grind ontstaan, en zou het niet mogelijk zijn dat er zich een vrij gelijkvormigen steendijk kon vormen, die op elke plaats steenbrokken bevat, afkomstig van alle gedeelten van de rotswanden, waar hij voorbij geschoven is geworden.