Pagina:Winkler-Zand en duinen (1865).djvu/32

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
20
AFKOMST VAN HET ZAND.

zee die toenmaals ons land en het noorden van Duitschland bedekte: op onze breedten smolten die ijsbergen en lieten hunne vracht van steenen, grind en aarde vallen op den bodem dier zee, ter plaatse waar wij nu in Noord-Duitschland de Luneburger heide, in Groningen den Hondsrug vinden.

En hoewel het hoogst waarschijnlijk is dat een groot gedeelte van het zand dat thans den bodem van de Noordzee en onze duinen op de kust vormt, door middel van vlottend bergijs uit het noorden gebragt is naar de plaatsen waar wij het thans vinden, zou het ons toch te ver in de wetenschap der aardkunde voeren, als wij die wijze van vervoer van zand uit de gebergten naar de zee nog verder wilden nagaan dan wij reeds gedaan hebben. Wij verlaten het koude noorden en de kille toppen der bergen, wij gaan weder naar ons vlak strand en onze zonnige duinen terug. Ons doel met de vlugtige beschouwing van bergijs en drijfijs, van steendijken en grinddammen, van bergbeken en rivieren was slechts om even te spreken over de afkomst van het zand dat onze duinen vormt, om als met den vinger aan te wijzen dat het zand onzer duinen afkomstig is uit de gebergten van Zweden en Noorwegen, van Zwitserland, van Frankrijk en misschien van nog andere landen die thans niet meer bestaan, maar die eens in een vorig tijdvak der aardgeschiedenis hunne bergtoppen met bergijs bedekt in de lucht verhieven, en dat het op onze stranden gebragt is door rivieren, door bergijs en door zeestroomen in den tijd dien men gewoon is het diluvium te heeten, dat is in het tijdvak