Naar inhoud springen

Pagina:WitteHeinrich1890 In en om Valkenburg.djvu/106

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
94
NAAR DEN KEUTENBERG.

gen weg dien we kennen, maar het wandelpad vlak langs de Geul.

We laten dus, even voorbij de laan van "Schaloen", den rijweg links liggen, en volgen het smalle voetpad rechtuit.

Wij hebben nu de Geul steeds vlak bij ons, aan onze rechterhand, maar deze ziet er nu heel anders uit dan gisteren, Toen was ze speelziek, wel wat wild bijwijlen, maar 't leek slechts uitgelaten vroolijkheid; nu zou men haar onstuimig, toornig kunnen noemen.

Het heeft gedurende den nacht hard geregend, en reeds toen wij onze wandeling begonnen, en in het stadje de Geulbrug overgingen, zagen we niet alleen dat het water, gisteren zoo kristalhelder, nu bruingeel en zeer troebel was, maar ook dat, waar toen de kinderen op de ondiepere plaatsen baadden, het water nu zeer hoog stond.

Nu we tegen den stroom in wandelen loopt die wildheid ons nog meer in het oog. Het troebele water bruist en schuimt en spat soms hoog over de verschillende hinderpalen heen.

Deze weg is inderdaad zeer romantisch en het is ons bijna alsof we nog niets van dien aard zagen; de indruk dien we hier ontvangen is toch weer een geheel andere.

Een werkelijk woest karakter krijgt het geheel en dit in klimmende mate, naarmate wij verder komen. De weg begint aanzienlijk te rijzen, en loopt weldra zelfs zoo hoog boven de rivier, dat sommigen griezelig worden als ze naar beneden zien.

Uitzicht hebben we hier overigens slechts nu en dan op de bergen aan de overzijde, maar dit biedt nu weinig afwisseling aan.