Naar inhoud springen

Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/104

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

56

gemakkelijk van afnemen kan, de binnenste daarentegen wordt vrij dik en steenhard, terwijl de daartusschenliggende laag, het vruchtvleesch, sterk ontwikkeld en zeer saprijk is. Deze drie lagen: het dunne schilletje, het vruchtvleesch en de steen maken dus met elkander de vrucht uit, waarbinnen het zaad besloten is.

De Amandelboom toont reeds een blijkbaren overgang naar de drooge vruchten, daar hier het vleesch niet sappig is en het buitenvlies daarvan niet loslaat.

Gewoonlijk treft men in den steen van de verschillende hier genoemde vruchten slechts één zaadkorrel, de pit, aan; in het vruchtbeginsel bevinden zich tijdens den bloei echter twee eitjes. Eén daarvan komt echter in den regel slechts tot ontwikkeling, hoewel men er in de amandelen ook wel eens twee vindt die goed ontwikkeld zijn. Die hebben dan steeds eene platte zijde, het gevolg van de drukking die ze in den steen op elkaâr uitoefenden.—

Hoewel de naam Prunus japonica tot het vermoeden leiden zou dat dit heestertje van Japanschen oorsprong is, zou men zich hierin toch vergissen, eene vergissing waartoe reeds Thunberg, die de plant in 1784 in zijne Flora Japonica onder dien naam beschreef, aanleiding gaf. De heester komt, volgens Von Siebold, in Japan zeer veel in gekweekten toestand voor, wat Thunberg tot de meening kan gebragt hebben dat hij daar inheemsch was. Hij is echter, naar de stellige verzekering van eerstgenoemden Schrijver, van China afkomstig, en moet reeds voor lang vandaar naar Japan overgebragt zijn, alwaar inzonderheid de dubbelbloemige, natuurlijk om de fraaije bloemen, zeer gezocht is.

Nevens deze bezitten we ook eene dubbelbloemige witte, Prunus japonica flore albo-pleno, die niet minder aanbevelenswaardig is.

Deze heestertjes, die zeer weinig ruimte innemen, geve men een goeden grond en eene niet te natte standplaats. Ze verduren onze winters zeer goed, en vereischen alzoo geenerlei bedekking. Men zorge er echter voor dat ze niet in het vroege voorjaar ingesneden worden, wijl dan een deel der bloemen verloren gaat. Doet men dat echter iets later, namelijk onmiddellijk ná den bloei, dan schaadt het daaraan in geenen deele.

De vermenigvuldiging geschiedt zeer goed door stekken. Jonge planten kan men ook een paar jaren in potten houden, en den bloei daarvan dan gemakkelijk vervroegen; ze maken dan in eene bloemmand een allerliefst effect.

Ook kan men ze veredelen op stammetjes van p.m. een meter hoogte, wanneer men er sierlijke kroonboompjes van verkrijgt. De natuurlijke, heesterachtige groeiwijze blijft echter zonder eenigen twijfel altijd de fraaiste.