Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/146

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

84

De soort, van welke de hier afgebeelde verscheidenheid zich door haren sterkeren groei, milderen bloei en fraaijere kleuren onderscheidt, door Linnæus D. Meadia, naar Dr. Rich. Mead, een Engelsch geneesheer die in 't laatst der 17e en in de eerste helft der 18 e eeuw leefde, genoemd, is van Virginischen oorsprong, en werd, volgens Curtis, die haar in het 1e deel van zijn Botanical Magazine, tab. 12, afbeeldde, reeds in 1709 in Engeland ingevoerd; volgens anderen (Loudon en Sweet) had zulks eerst in 1744 plaats, eene kwestie die ik natuurlijk moeijelijk uitmaken kan; genoeg dat ze in elk geval reeds veel langer dan eene eeuw in de tuinen bekend is. Tegenwoordig is men in 't bezit van een aantal verscheidenheden, alle voor den open grond geschikt.

Deze planten vereischen een goeden, niet al te droogen, maar daarom niet te natten grond, en eene tegen de middagzon beschutte standplaats. Men vermenigvuldigt haar inzonderheid door verdeeling van den wortelstok, en dat wel in Augustus of September, wanneer ze haren rusttijd ingetreden zijn. Is men gelukkig genoeg er zaad van te winnen, dan zaaije men dit in het voorjaar in luchtigen grond, in eene pot, en kweeke de planten aanvankelijk onder glas, doch niet te warm op, om ze eerst in 't volgende voorjaar aan den open grond toe te vertrouwen.