Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/15

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
 

VOORREDE.



Onder al de schoonheden, waarmede de Natuur onze aarde tooide, staat het plantenrijk bovenaan.

Dit is zóó waar, dat het niemand, moge hij met het in dit opzigt zeker evenmin misdeelde dierenrijk ingenomen zijn zooveel hij wil, of de schatten, welke het rijk der gesteenten bevat, alleen vatbaarheid hebben, om hem wezenlijke belangstelling in te boezemen, zelfs in de gedachten komen zal deze stelling te wederspreken.

Het is zóó waar, dat reeds vóór ruim honderd jaren, toen men nog geen tiende gedeelte der thans bekende planten kende, toen men dus op verre na niet zoo goed als wij nú, in de gelegenheid was om de schoonheden, welke het plantenrijk oplevert, te aanschouwen en bij gevolg de waarde van het geheel in dit opzigt te schatten; dat reeds toen, zeg ik, ofschoon betrekkelijk veel meer op de hoogte in de kennis van het dierenrijk en dat der mineralen, de Zweedsche natuurkundige linnæus, de hervormer of liever de grondlegger der tegenwoordige kruidkundige wetenschap, haar de bij uitnemendheid bevallige wetenschap, de scientia amabilis noemde.

En door honderden na hem werd dat herhaald; herhaald met telkens meer klem, met telkens vaster overtuiging, naarmate men, door inniger en vertrouwelijker omgang, meer en meer met de bevalligheden der bloemgodin bekend werd