Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/168

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

98

zijner namen, voor zooverre namelijk latere schrijvers den geslachtsnaam niet meenden te moeten veranderen, het geval is, waarvan de oorzaak zonder twijfel moet gezocht worden in de groote verspreiding van zijn werk en het gezag daaraan steeds en nog altijd toegekend.

Al geloof ik dus dat De Candolle en anderen regt hebben wanneer zij den naam C. bignonioïdes weder opvoeren, aarzel ik toch niet hier den meer algemeen gebruikelijken te behouden, ten einde den liefhebber niet noodeloos in verwarring te brengen. Ik heb reeds vroeger gezegd dat ik, zonder voor mij geldige redenen, hier niet van de gebruikelijke namen wil afwijken; terwijl ik echter niet verzuim de voornaamste verschillende zienswijzen daaromtrent mede te deelen.

De Linnæansche benaming kan of mag echter in geen geval behouden blijven; trouwens het zal geen der lezers moeijelijk vallen dit te gelooven en hem veeleer moeite kosten om aan te nemen, dat de Katalpa en de Trompetbloem (Bignonia radicans) tot één en hetzelfde geslacht behooren.

Dit neemt echter niet weg, dat zoowel beider bloemen als vruchten op eene vrij naauwe verwantschap tusschen deze twee planten wijzen; eene verwantschap echter, die haar alleen kennen doet als leden van ééne familie; en, ware Linnæus zoowel de grondlegger van het natuurlijke plantensysteem geweest, als hij die van het kunstmatige was, hij zou ze vermoedelijk ook als niets anders beschouwd hebben.

Hij herkende toch die verwantschap te goed om ze in zijn stelsel ver van elkander te plaatsen; zoolang hij nu beide als tot één geslacht behoorende beschouwde, kon hij de wijziging die men in de bloemdeelen waarneemt als eene speling of onstandvastige afwijking beschouwen; scheidde hij ze echter ook op grond van het getal meeldraden generisch van elkander af, en beschouwde hij derhalve de Katalpa als een afzonderlijk geslacht, dan moest dat ook onvermijdelijk in zijn stelsel zóóver van de daaraan toch zoo naauw verwante Bignonia's verwijderd worden, dat men reeds oppervlakkig aan eene onnaauwkeurigheid denken zou.

Dit schrikte echter zijne navolgers niet af, zoodat zij die, en teregt, Catalpa en Bignonia als twee verschillende geslachten meenden te moeten beschouwen, het eerste geslacht in de tweede klasse van het sexuëele stelsel plaatsten, terwijl Bignonia tot de 14e behoort. Immers, terwijl in de bloemen der ware Bignonia's vier goed ontwikkelde meeldraden voorkomen, waarvan er twee langer zijn dan de beide andere, zijn er in die van Catalpa naar 't schijnt slechts twee aanwezig, reden waarom de eerste tot de Tweemagtige, de laatste tot de Tweemannige behoort.

Bij eene meer opmerkzame beschouwing der bloem, gepaard aan eenige kennis van de wijziging welke de meeldraden somwijlen in hare ontwikkeling vertoonen, komt men echter tot de overtuiging dat, gelijk dit zoo menigmaal het geval is, het getal der meeldraden—of laat ik liever zeggen der goed ontwikkelde meeldraden—geen betrouwbare gids is.

Teiwijl toch in de bloemen der Bignonia's het getal meeldraden oorspronkelijk vijf is, waarvan echter slechts een viertal goed tot ontwikkeling komt, het vijfde in zeer rudimentairen toestand achterblijft, en daarom veelal over 't hoofd gezien wordt, iets wat trouwens in de bloemen der Tweemagtige planten van Linnæus wel meer het geval is, zijn er bij Catalpa