Naar inhoud springen

Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/174

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

102

vankelijk in de warme kas gehouden werden en zich daar, ondanks de beste zorg, slecht ontwikkelden, en die nu, geheel en al als inlandsche behandeld, met de meeste inschikkelijkheid al hare schoonheid in onze tuinen ten toon spreiden; terwijl andere met slechts eene ligte bedekking tegen de winterkoude tevreden zijn, maar, zonder die voorzorg, bezwijken.

Tegenwoordig, zeide ik, is dat minder het geval, en slaagt men er over het geheel veel beter in om reeds van den aanvang af te bepalen in hoeverre eene nieuw ingevoerde plant tegen ons klimaat bestand zal zijn of niet, tenzij zij het allereerst toevallig in handen valt van iemand die ontbloot is van aardrijkskundige kennis, inzonderheid van die der plantengeographie, eene wetenschap, waarvan de grondslag eerst door Al. von Humboldt gelegd is, en die sedert vlijtige beoefenaars vond, waardoor veel wat vroeger duister scheen verklaarbaar geworden is.

De oorzaak daarvan ligt alleen hierin, dat men vergat te bedenken dat er in het land vanwaar de plant gezonden was, en waar de temperatuur doorgaans aanzienlijk hooger is dan in Midden-Europa, ook hooge bergen liggen; dat die bergen, naarmate men ze hooger beklimt, een aanzienlijk verschil in temperatuur opleveren, zóó zelfs dat men dáár, waar aan den voet Palmen en Bananen te huis behooren, op eene hoogte van 8 à 9000 voet zich omgeven ziet van boomen en planten, die eigenlijk het gematigde Europa tot vaderland hebben, en eindelijk, altijd hooger, de koude ook zelfs dáár zoo fel wordt, dat de sneeuw er evenmin ontdooit als op de toppen der Alpen in Zwitserland. Vervolgens dat zij, die de planten afzonden, het overbodig rekenden er de opmerking bij te voegen dat zij groeiden op eene hoogte van weinige of op eene hoogte van vele duizenden voeten boven het zeevlak, aan de zuidelijke of aan de noordelijke helling van 't gebergte, enz.

Nu is er zeker wel geene groote mate van geleerdheid toe noodig om te begrijpen dat zulks noodzakelijk eenig verschil in de behandeling van zulke planten met zich brengt, en dat onwetendheid in dit opzigt onvermijdelijk nu en dan tot ongunstige resultaten leiden moest, zoolang tot men door ondervinding geleerd had.

Tegenwoordig gaat dat geheel anders toe. De meeste planten, die thans als nieuwelingen in de Europesche kweekerijen ingevoerd worden, zijn verzameld en overgezonden door mannen, die, met genoegzame kennis toegerust, en de planten op hare oorspronkelijke groeiplaatsen ingezameld hebbende, niet in gebreke blijven om te vermelden onder welke conditiën, en vooral op welke hoogten zij die aantroffen.

't Spreekt als van zelf dat dit dan tegelijk den ervaren kweeker op den weg brengt hoe die plant te behandelen; immers uit dit verschil in groeiplaatsen volgt dat sommige planten, hoewel oorspronkelijk tusschen of nabij de keerkringen thuis behoorende, toch zeer goed onze zomertemperatuur verdragen kunnen, niet alleen, maar somtijds zelf hard genoeg zijn om ook van de winterkoude niets te lijden te hebben.—

Houden we ons thans bezig met de plant van welker bloemen de nevenstaande plaat eene zeer getrouwe voorstelling geeft.

Het geslacht Alstroemeria, door Linnæus aldus genoemd naar den Gothenburgschen "Kanzleirath" Claus Alstroemer, van wien hij de eerste hem bekend gewordene soort zou ontvangen