Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/187

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

111

bloemen aantreft. Deze toch zien er zoo lief, zoo kunstig uit, vertoonen daarbij zulk eene hoogst bevallige regelmatigheid, dat men zich geen kunstproduct voorstellen kan met meer smaak vervaardigd.

Men houde in 't oog, dat deze uitdrukking hier de knoppen geldt, die anders gewoonlijk niets bijzonders te aanschouwen geven. Ten opzigte van de bloemen toch zou ik 't niet wagen natuur en kunst met elkander te vergelijken. Ik zou dan vreezen te profaneeren, mij tegen de eerste te bezondigen.

De knop, even als de bloemen, van eene zacht rose kleur, is min of meer kogelvormig, maar vertoont op de oppervlakte een krans van een tiental zeer regelmatig verdeelde verhevenheden, die er bijna als kleine horentjes uitzien. Vooral bovenop gezien, geeft dit daaraan een hoogst sierlijk voorkomen.

Nog eigenaardiger echter wordt dit, wanneer men bij de geopende bloem, aan de binnenzijde der bloemkroon, ziet wat die hoornachtige verhevenheden eigenlijk zijn. 't Zijn holten, kleine zakjes, waarin de nog niet opengesprongen helmknopjes besloten liggen.

We hebben hier namelijk, behalve onder aan de bloem een kleinen vijfspletigen kelk, eene blijkbaar uit vijf bloemblaadjes zamengestelde éénbladerige, komvormige bloemkroon; daarbinnen staan tien meeldraadjes en in 't centrum der bloem één stamper.

Staan nu gewoonlijk in andere bloemen die meeldraadjes regtop, dit is hier niet het geval, ze zijn alle naar buiten omgebogen, zoodat de stamper, in plaats van door de meeldraden omgeven te worden, letterlijk alleen in de bloem staat.

De helmknopjes zijn namelijk in die kleine holten of zakjes als vastgekleefd. Gaat nu de bloem open, en wijkt dus de bloemkroon uiteen, dan moeten de meeldraadjes mee, en, daar ze met hun voet midden in de bloem staan, wordt het helmdraadje daardoor even als een stalen veer gespannen.

Men begrijpt echter dat die inrigting, hoe sierlijk ze ook is, de bevruchting niet weinig in den weg staat, daar de helmknopjes, zoover van den stamper verwijderd, onmogelijk hun inhoud op den stempel kunnen uitstorten. Let men echter goed op, dan ziet men dat zulks, zelfs al waren ze niet naar buiten gebogen, toch nog al moeijelijkheid inhebben zou, aangezien de stijl langer is dan de helmdraadjes.

Veelal, wanneer dit laatste het geval is, hangen de bloemen naar beneden, waarvan men een bekend voorbeeld heeft aan de Fuchsia. Ook in die bloemen is de stijl aanzienlijk langer dan de helmdraadjes, maar, aangezien die bloemen steeds 't onderst boven gekeerd zijn, is de toestand volkomen dezelfde als bij opstaande bloemen met lange helmdraadjes; immers, als 't stuifmeel uit de helmknopjes valt, komt het als vanzelf op den stempel teregt.—In andere gevallen zijn de insekten door de natuur als belast met het onbewust overbrengen van het stuifmeel; ze worden namelijk gelokt door eene honigachtige vloeistof onder in de bloem, en brengen, terwijl ze de eene bloem na de andere bezoeken, aan hun ligchaam of vleugels het stuifmeel van de eene in de andere.

De honig der Kalmia's echter is zeer vergiftig, en, zonder te willen beweren dat de insekten die bloemen daarom niet bezoeken, kan 't toch ook wel zijn, dat ze zulks niet anders dan uit nooddwang doen; als ze namelijk geene andere vinden kunnen.