Naar inhoud springen

Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/253

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

155

inlandsche soorten wordt toegepast, is toch deze soort (de Pr. elatior) als de type te beschouwen van de in vele kleuren als Primulavéren in de tuinen voorkomende planten.

Zeer karakteristiek verschilt van deze beide de stengellooze S. (Pr. acaulis). Komen toch bij de eerstgenoemde de bloemen in grooter of kleiner aantal schermvormig op den top van een algemeenen bloemsteel voor, bij deze verschijnen ze ieder afzonderlijk tusschen de bladeren op een lang en dun steeltje gezeten, zoodat ze geheel het voorkomen van alleenstaande bloemen hebben.

Ik zeg het voorkomen, want, gelijk 't wel eens meer bij de planten gaat, de schijn bedriegt hier. Ook bij deze soort komen de bloemen in zeker aantal op den top van eenen steel voor, maar, terwijl die zich bij de beide andere soorten een eindweegs boven de bladeren verheft, is die bij deze zoo weinig ontwikkeld, dat hij, zelfs al buigt men de bladeren uit elkaar, nog niet eens zigtbaar wordt. Wèl echter ziet men dan dat een aantal bloemen uit één punt ontspringen.

Zullen deze bloempjes nu genot van lucht en licht hebben, dan moet ook ieder afzonderlijk bloemsteeltje, anders maar kort, zich zoodanig verlengen, dat de bloem boven de bladeren uitkomt, en werkelijk ziet men dat zulks het geval is. De lieve gele bloemen dezer plant staan juist even boven de bladeren uit, en zijn oorzaak dat de plant tijdens den bloei het voorkomen heeft van een gele met groen gemarmerde bal.

Ook van deze komen verschillende variëteiten in de tuinen voor, in onderscheidene kleuren, zoomede dubkelbloemige.

Eene andere, mede reeds van ouds bekende soort is de Aurikel (P. Auricula.) Daar ik het voornemen heb om van deze uitnemend fraaije voorjaarsplant eerstdaags eene afbeelding te doen maken, en ik daarop dus weldra terugkom, laat ik wat verder dienaangaande besproken kon worden thans rusten, om mij nu tot de Japansche soort te wenden, die hiernevens aanschouwelijk voorgesteld wordt.

De Primula cortusoïdes, de soort waarvan de hier afgebeelde eene grootbloemige verscheidenheid is, en die inzonderheid in Siberië, maar ook in Japan oorspronkelijk voorkomt, is reeds in 't jaar 1794 in de tuinen ingevoerd, en werd drie jaren later, in 1797, in het 11de deel van Curtis's Botanical Magazine, tab. 399, afgebeeld.

De bladeren verschillen van ónze soorten inzonderheid hierin dat ze een duidelijker bladsteel bezitten en niet naar onder toe smaller uitloopen; integendeel ze zijn juist dáár het breedst. De bloeiwijze is evenzeer schermvormig; de vorm van den kelk komt met dien van de gewone overeen, de bloemkroon echter, van onderen buisvormig, loopt in een breeden, vijfslippigen zoom uit, zoodat de bloem van voren gezien het voorkomen heeft als bestond ze uit vijf vrije bloemblaadjes. Bovendien is elk der bloemkroonslippen nog tot op een derde harer lengte ingesneden, en verkrijgt daardoor het voorkomen van een harten-aas.

De kleur is helder violet, eene van die tinten, die den besten teekenaar wanhopig maken. Ik heb op 't oogenblik nevens mij liggen de 5528e plaat van het Botanical Magazine, waar de grootbloemige verscheidenheid, door Hooker Pr. cortusoïdes amœna (de bevallige) genaamd, eveneens is afgebeeld. Vergelijkt men die plaat met de onze, dan zal men een zeer