Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/266

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

164

tegen den noordewind beschutte plaats moeten staan, en houdt ze aanvankelijk, vooral nadat de zaden gekiemd zijn, goed vochtig. Wanneer de plantjes daartoe sterk genoeg zijn, plant men ze in andere zaadpannen uit, om ze in Augustus in den open grond te planten.

Ten einde het uitdroogen van den grond, na de planting, te voorkomen, wordt ook aanbevolen dien, tusschen de plantjes, met eene laag groene mos te bedekken, en bij aanhoudend droog weder het geheel zacht te besproeijen, wat voortdurend, zelfs al zijn de planten sterk geworden, nuttig kan zijn.

Wil men ze door scheuring vermenigvuldigen, dan doet men dit toch tegen September, na het rijp worden der zaden, en wanneer dus de planten hare periode van rust ingetreden zijn.

Het is nuttig ze na verloop van drie jaren te verplanten wanneer tevens de grond ververscht wordt en waarbij de inmiddels opgerezen planten weêr tot aan de bladeren in den grond gezet worden. Dit heeft eene krachtigere ontwikkeling van nieuwe wortels tengevolge, waarvan de goede uitwerking spoedig zigtbaar zal zijn.

Met eenige zorg behandeld, beloonen deze planten die eigenlijk toch maar geringe moeite met zulk een rijken en prachtigen bloei, dat men zich inderdaad moeijelijk dankbaarder gewassen voorstellen kan.