GENTIANA ACAULISLinn.
Nat. familie:
GENTIANEÆ.
Klasse en Orde van LINNÆUS:
PENTANDRIA DIGYNIA (Vijfmannige-Tweewijvige)[1].
Het gaat in het plantenrijk evenzoo als het menigwerf ook onder ons gaat. Dikwijls ontmoeten wij menschen, wier voorkomen, houding en toon regt geven tot het vermoeden dat ze groote verdiensten hebben, of althans, wanneer de gelegenheid zich daartoe aanbood, zich zeer verdienstelijk zouden toonen; maar bitter wordt men dan vaak teleurgesteld, wanneer men, hen op den keper leerende kennen, tot de overtuiging komt dat men zich in hen bedrogen heeft, dat ze letterlijk voor de maatschappij niets beteekenen, en al hunne verdiensten dáárin bestaat, dat ze hun kleermaker werk verschaffen en met hier en daar toevallig opgevangen woorden of gezegden bij gunstige gelegenheid anderen een grooten dunk van hunne intellectuëele ontwikkeling geven. Omgekeerd ontdekt men somtijds toevallig verhevene eigenschappen of eene hooge mate van kennis en bekwaamheid in hen, wier uiterlijk bedeesd en teruggetrokken voorkomen het tegendeel vermoeden doet.
Zoo zijn er ook planten, wier houding en groeiwijze ons reeds bij het eerste gezigt ten haren voordeele stemmen en van welke we met reden meenen te mogen verwachten dat ze in hare bloemen groote schoonheid ten toon zullen spreiden, 't zij omdat ze tot een geslacht of een familie behooren die zich daardoor onderscheidt of om welke andere reden ook: welke bloei dus met ongeduldig verlangen tegemoet wordt gezien, tot eindelijk eenige kleine, onaanzienlijke bloempjes, somtijds nog half tusschen de bladeren verscholen, die hoop den bodem inslaan.
Evenzoo kennen wij er een groot aantal, die, zoolang ze niet bloeijen, letterlijk door niemand