Naar inhoud springen

Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/296

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

184

natuurlijk alleen in tuinen van grootere uitgestrektheid mogelijk is. Wanneer, tegen het midden van den zomer, de bladeren hunne meeste frischheid verloren hebben, kan men ze gerust nabij den grond afsnijden en het perk volzetten met potgewassen, die men dan tusschen de Pæonia's ingraaft, zonder dat dit, mits men daarbij met beleid te werk gaat, deze in 't minst schaden zal.

De vermenigvuldiging dezer planten geschiedt door zaden of door scheuring. Het eerste gaat echter, daar de zaden zeer lang in den grond moeten liggen alvorens ze ontkiemen, en er daarna nog verscheidene jaren verloopen eer de planten tot kloeke struiken opgegroeid zijn, voor den liefhebber veel te langzaam in zijn werk, waarom hij wijs doet dit aan de kweekers van beroep over te laten, die alleen langs dien weg nieuwe hybriden kunnen verkrijgen. Men kan ze echter gemakkelijk scheuren, 't welk men bij voorkeur tegen 't najaar doet, opdat de planten in 't voorjaar in hare vroege ontwikkeling niet gestoord worden.

Hoewel de Pioenen niet zeer keurig zijn wat den grond betreft, is eene goede humusrijke aarde, en eene niet te drooge standplaats toch blijkbaar 't beste. Eindelijk zij nog opgemerkt dat men ze niet buiten noodzakelijkheid verplanten moet, daar zulks den bloei zeer benadeelt, en ze zich dikwijls eerst pas na twee of drie jaren weder hersteld hebben.—