Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/320

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

200

maar ook verkieslijk is, daar onder digter bedekking de jonge spruiten te vroeg verschijnen en te zwak worden, terwijl ze door de mand heen licht en lucht genoeg krijgen om gematigd uittegroeijen. De bloei heeft plaats tegen half Junij. Kan men de plant, zonder dat dit haar ontsiert, dan tegen de middagzon beschutten, zoo houden de bloemen beter hare kleur niet alleen, maar duren ook wat langer.

De vermenigvuldiging geschiedt op onderscheiden wijzen, n.l. door zaaijen, door scheuren, door griffelen, stekken of afleggen.

't Spreekt van zelf, dat ik omtrent al die handelwijzen, die bovendien plaatselijk soms nog al verschillen, hier niet in bijzonderheden kan treden. Wat de zaden betreft, deze moet men, onmiddellijk nadat ze geplukt zijn, in potten zaaijen. Somtijds kiemen ze dan in het volgende voorjaar, maar meestal blijven ze nog een jaar slapend in den grond liggen, alvorens men de jonge plantjes ziet verschijnen. Daar behoort dus geduld toe.

Eene bijzondere wijze van vermenigvuldiging, en welke ook veel in praktijk gebragt wordt, is die door wortel-enting. Hiertoe neemt men den knolligen wortel der gewone kruidachtige geneeskrachtige Pioen (P. officinalis), die ter lengte van 2 duim van boven naar onderen gespleten wordt, in welke spleet het, even als bij elke enting, wigvormig toegesneden takje der soort, die men aankweeken wil, op de gewone zorgvuldige wijze bevestigd wordt. Men plant die veredelde knollen daarna zoo diep in potten, dat de plaats waar de operatie geschiedde met aarde bedekt kan worden, en zet die in een warmen of kouden bak, houdt de aarde niet te nat, en beschermt ze aanvankelijk tegen de zon. Zijn ze later aan den groei, dan kunnen de jonge planten verpot en vervolgens buiten geplaatst worden, om, b.v. in 't volgende jaar, in den open grond geplant te worden. Deze bewerking geschiedt van 't laatst van September tot in het begin van Maart.

Eene opsomming van de fraaiste variëteiten te geven acht ik eene onmogelijkheid, daar de uitspraak in dit opzigt van den smaak afhankelijk is. Genoeg is het te zeggen, dat ze alle fraai zijn; alleen de genoegzaam enkeldbloemige P. Moutan papaveracea komt mij voor in dit opzigt minder verdienstelijk te zijn.

Men kan ze zoowel bezigen voor een groot perk als voor alleen staande planten. Inzonderheid in het laatste geval maakt zulk eene plant, als ze een zekeren omvang verkreeg, een prachtig effect, daar zij zelfs in Europa tot eene hoogte van 8 voet, bij een middellijn van 14 voet bereiken kunnen, en er voorbeelden van planten van die grootte zijn, welke 2–300 bloemen tegelijk voortbrengen. Zulke planten mogen zeldzaam zijn, ze bewijzen toch wat ze onder goede behandeling vermogen.