Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/335

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
 

EPILOBIUM ANGUSTIFOLIUM Linn.

Nat. familie:

ŒNOTHEREÆ.

Klasse en Orde van LINNÆUS:

OCTANDRIA MONOGYNIA (Achtmannige-Eénwijvige)[1].

 

 

Het geslacht der Epilobium's behoort tot de natuurlijke familie der Wederiken of Œnothera's, waarvan de gewone W. (Œn. biennis) die zomer's met hare vrij groote gele bloemen zeer menigvuldig op vochtige zandgronden prijkt, als type kan beschouwd worden; het bestaat uit ongeveer een zeventigtal soorten, die over een groot gedeelte der aarde verspreid voorkomen. De flora's van Duitschland en Zwitserland leveren er veertien, en die van ons vaderland acht in 't wild groeijende op; onder deze behoort ook de smalbladige Basterdwederik (Ep. angustifolium), waarvan onze plaat een bloeijenden tak voorstelt, en die op drooge, zandige gronden somwijlen zeer menigvuldig aangetroffen wordt.

Eene wilde plant is het dus, die ik thans aan den lezer voorstel, maar eene zoodanige, waarvan zelfs een vrij streng kruidkundige zeide: „De E. angustifolium zou zeer goed als sierplant kunnen dienen. In Juny en July vindt men alle soorten bloeijend en dan vooral leveren boschjes van deze plant een heerlijk gezigt op."[2]

Niet alleen zou ze als sierplant kunnen dienen, maar ze wordt ook werkelijk als zoodanig gekweekt en werd het reeds sedert oude tijden; ze handhaafde haar regt op den duur goed en liet zich niet door later van elders ingevoerde op zij' dringen, wat reeds het lot van zooveel andere was;


  1. De klasse der Achtmannige, de achtste van het sexuëele stelsel, bevat die planten, in welker bloemen acht vrije meeldraden gevonden worden; de Orde der Eénwijvige wijst ook hier, evenals altijd, op één stijl in 't midden der bloem.
  2. Prof. C.A.J.A. Oudemans, De Flora van Nederland, II bladz. 87.
53