Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/355

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

223

berekend zijn; terwijl de verdienste der andere grootendeels, zoo niet ontsluitend, in de bloemen gelegen is.

Onder de grootbladige nu komen er een viertal voor, die, indertijd door von Siebold als afzonderlijke soorten beschouwd, en dan ook als zoodanig door dien ijveraar voor de invoering van Japansche planten, aan wien de horticultuur zooveel schoons te danken heeft, in zijne catalogi vermeld worden, doch welke op den duur onmogelijk hun rang als zoodanig zullen kunnen handhaven; het zijn: Funkia Sieboldiana, F. chinensis, F. cucullata en F. glauca.

De eerste van deze vier werd in het jaar 1829 door von Siebold in Nederland ingevoerd, en wel in de kweekerij der Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot aanmoediging van den tuinbouw te Leiden; later werd ze van hier naar Engeland verzonden en daarna, in 1839, door Hooker, in het 65e deel van het Botanical Magazine, naar hem, aan wien men deze plant te danken had, Funkia Sieboldiana genoemd; de daarbij gevoegde plaat echter, blijkbaar geteekend naar eene zwakke, in een pot gekweekte plant, is, inzonderheid wat de bladeren betreft, alles behalve naauwkeurig. In hetzelfde jaar, doch iets later, gaf ook Lindley eene betere afbeelding dezer plant, in het Botanical Register tab. 50, en wel onder den door Hooker voorgestelden naam.

Achtereenvolgend werden later door von Siebold onderscheidene andere Funkia's uit Japan ingevoerd, en onder deze ook de drie straks genoemde, waarvan er twee echter slechts zóó weinig van de F. Sieboldiana verschillen, dat men ze niet zonder eenige moeite, en dat ik er bij voege met zeer goeden wil, van elkander onderscheiden kan.

Dit zijn F. cucullata en F. glauca. Beide onderscheiden ze zich van de oudere soort door een zeegroen waas, welk over de boven- en onderbladvlakte verspreid ligt. In bladvorm en groeiwijze komen ze geheel met elkander en met F. Sieboldiana overeen. De F. cucullata verschilt van de F. glauca daarin, dat de schutblaadjes, die onder de bloemstelen zitten, wat grooter zijn dan van de beide anderen, terwijl de bladeren van F. glauca naar 't schijnt meer neiging hebben om zich uittespreiden en de bloemen er dus beter bovenuitkomen. De F. chinensis verschilt van deze drie voornamelijk hierin dat de bladeren lichter groen en de bloemen iets donkerder violet van kleur zijn.

De Funkia's zijn alle overblijvende planten, die, inzonderheid de grootbladige, neiging toonen om sterk uit te stoelen en dientengevolge in korten tijd een vrij aanzienlijken omvang verkrijgen.

Zelfs zonder de bloemen zijn het sierplanten te noemen van den eersten rang, onverschillig welke van de vier zooeven genoemde men verkiest. De bladstelen bereiken, als de planten goed groeijen, meer dan ½ meter lengte en zijn gootvormig; de sierlijk hartvormige bladeren kunnen, vooral bij de drie eerstgenoemde, 25 centim. en meer lengte, bij meer dan 20 centim. breedte bereiken, en spreiden zich als eene zuivere roset naar alle zijden uit. Daartusschen verschijnen de bloemstengels, aan hun top een groot aantal licht paarse bloemen dragende, die trosvormig gerangschikt, maar, zoodra ze zich openen, alle naar ééne zijde gerigt zijn. Elke bloem wordt door een groot, paarsachtig groen schutblad ondersteund, en bestaat uit een trechtervormig bloemdek, waarvan de slippen tot halverwege der lengte vrij zijn. De acht lange meeldraden zijn met hun top naar boven omgebogen, geheel in den vorm van eene vischhaak; in 't midden daarvan