Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/373

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

235

De bloemen der plant, met welke wij ons thans bijzonder bezig houden, staan, evenals die van alle soorten van dit geslacht, schermvormig bijeen, dat wil zeggen dat de steeltjes alle uit één punt ontspringen en de bloemen in een gewelfd vlak staan. De afzonderlijke bloemen zijn niet zeer groot, maar maken, zoowel door hare sierlijke rangschikking, als, en inzonderheid, door de fraaije donker oranje of saffraanroode kleur, een alleraangenaamst effect.

Wanneer hij, die zich een weinigje op de hoogte acht van de zamenstelling der bloemen in 't algemeen, zulk eene bloem op den keper beschouwt, dan is er zeer veel kans dat hij niet weet hoe hij 't met deze heeft, daar die zamenstelling schijnbaar zeer van de gewone afwijkt. We zullen zien in hoeverre dit werkelijk het geval is, en plukken er tot dat einde eene af, om die op de gewone wijze te beschouwen.

Vooreerst zien we dan dat de vijf gekleurde bloemblaadjes naar beneden omgeslagen zijn; om ons dus te vergewissen of er een kelk aanwezig is, buigen wij ook die naar boven, en nu zien we inderdaad dat er vijf kleine kelkslipjes onder die van de bloemkroon als verscholen zitten. Ze zijn echter zóó klein, dat we tevreden zijn met de kennis dat ze er zijn, aangezien dit ons de zekerheid geeft dat, wat we voor de bloemkroon reeds van 't begin af aanzagen, werkelijk de bloemkroon is.

Deze bestaat eigenlijk uit vijf blaadjes, maar die met hun voet zamenhangen, zoodat we hier strikt genomen met eene vergroeidbladerige kroon te doen hebben, die in vijf lange teruggeslagene slippen uitloopt.

Nu is echter deze bloemkroon naar 't schijnt nog voorzien van vijf horenachtige deelen, die uit den voet van de kroon ontspringen en niet naar beneden, maar naar boven gerigt zijn.

Plukken we die horentjes, die mede zeer fraai donker oranjekleurig zijn, nu af, ten einde te weten te komen, hoe het in deze bloem met de genitaliën, de meeldraden en stampers, gesteld is, dan vinden we in 't centrum der bloem slechts één orgaan, 't welk er uitziet als een vruchtbeginsel met een stempel, zonder stijl, en op 't eerste gezigt zou men dus alligt kunnen denken dat de meeldraden in dit geval ontbreken en we eene éénslachtige, eene vrouwelijke bloem vóór ons hebben.

't Is echter wel degelijk eene tweeslachtige bloem; de meeldraden zijn dus aanwezig, maar de helmknopjes hebben eene positie aangenomen, welke oorzaak is dat men zich gemakkelijk omtrent deze organen vergissen kan.

Die vijf horentjes, die we aanvankelijk voor aanhangsels van de bloemkroon aanzagen, zijn inderdaad de meeldraden, maar ze zijn van zeer afwijkenden vorm, terwijl de helmknopjes tegen den stamper als aangeplakt zitten.

Dit karakter, 't welk zich onder verschillende wijzigingen in de bloemen der Asclepiadeën vertoont, geeft vaak aanleiding dat dezer vorm zeer afwijkend is; maar er valt hier nog iets op te merken, wat deze familie mede karakteriseert, doch minder of eigenlijk in 't geheel niet in 't oog loopt.

Dit is het stuifmeel. Terwijl dit bij alle andere zigtbaarbloeijende planten, met uitzondering alleen der Orchideën, zich als een uiterst fijn poeder voordoet, is het bij deze, evenals bij de daareven genoemde familie, tot klompjes vereenigd en verkrijgt daardoor een geheel ander voorkomen.