Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/384

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

242

De Tecoma's nu, deels in Zuid- en het warmere gedeelte van Noord-Amerika, deels, hoewel minder, ook in Azië, Zuidelijk Afrika en Australië inheemsch, zijn meest alle klimmende heesters, met zeer fraaije, groote bloemen en die, voor zooverre ze voor ons klimaat geschikt zijn, tot de prachtigste behooren, welke in de tuinen ingevoerd werden.

Op de tweede plaat van dit werk werd eene daarvan, de grootbloemige T. (Tecoma grandiflora) voorgesteld, zonder eenigen twijfel de prachtigste van dit geslacht. Vergelijkt men die plaat met de hiernevensstaande, dan zal het niet missen of die vergelijking moet zeer ten gunste van de eerstgenoemde uitvallen, zulks kan echter geen reden zijn om de schoonheidswaarde ook van deze niet gaarne te erkennen.

Op dit oogenblik (15 Augustus) zijn hier twee heesters van de gewone Trompetbloem (T. radicans), die eene zeer aanzienlijke oppervlakte van een muur bedekken, met honderden bloempluimen getooid, en leveren een inderdaad grootsch gezigt op; terwijl de T. grandiflora zich eveneens met een groot aantal veel wijderuiteenstaande pluimen ten bloei gereed maakt. Die heesters zijn inderdaad een der grootste sieraden van onzen Akademietuin.

De T. radicans is afkomstig uit Virginië en werd vandaar reeds sinds lang naar Europa, vermoedelijk 't eerst naar Engeland, overgebragt.

Terwijl Loudon daarvoor het jaar 1640 vermeldt, blijkt uit de mededeeling van Curtis (Botan. Magaz. XIII tab. 485) dat het onzeker is, wanneer die heester eigenlijk in ons werelddeel ingevoerd werd; zooveel intusschen is zeker, dat hij reeds in 1640 door Parkinson gekweekt werd.

'ï Is een sterk vertakte heester, wiens slanke, slappe stengels eene aanzienlijke hoogte kunnen bereiken, en dat wel door zich, met behulp van korte worteltjes, die plaatselijk en wel bij bundeltjes op de leden uit die stengels te voorschijn komen, aan boomstammen of, in onze tuinen, gewoonlijk aan muren vasthechten.

Reeds het digte, donkergroene gebladerte, waarmede hij den wand, waartegen hij geplant is en waaraan hij zich bevestigt, gedurende den geheelen zomer bekleedt, geven daaraan een frisch en vrolijk gezigt, maar eerst wanneer in Augustus de donkerroode bloemen in grooten getale ontluiken, doet hij zich in hooge mate sierlijk voor.

De bladeren zijn gevind en uit een afwisselend aantal bladparen zamengesteld, 'twelk in één oneven blad op den top uitloopt. In de botanischen kunstspraak noemt men dat "onparig gevind," ter onderscheiding van een "parig gevind" blad, waaraan geen afzonderlijk blaadje op den top voorkomt. Het eerste kon bij dezen bladvorm als regel, het tweede als uitzondering beschouwd worden, wat trouwens vrij natuurlijk schijnen moet, wanneer men let op de middennerf en hoe die zich in een enkelvoudig blad tot in den uitersten min of meer spitsen top voortzet. 't Kan toch niet moeijelijk zijn om in de middenspil, van een gevind blad, waaraan de zijblaadjes bevestigd zijn, de hoofdnerf van een enkelvoudig blad te herkennen.

Terwijl de meeste klim-heesters zich vlak tegen den wand uitbreiden, is zulks met deze niet het geval. Een deel der takken toch, namelijk die, welke bestemd zijn om bloemen voort te brengen, groeijen in horizontale rigting van de eigenlijke stengels af, terwijl die, welke niet