Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/398

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

252

prachtig van kleur zijn. Naauwelijks toch is het middag geworden of ze zijn weêr gesloten, gesloten om zich niet meer te openen; ze zijn volkomen verwelkt en hangen slap en onoogelijk naar beneden.

Maar daarom is de bloeitijd der plant nog niet voorbij; integendeel, die is pas begonnen, want na een paar dagen komt er uit diezelfde bloemscheede eene andere bloem te voorschijn, en dit herhaalt zich daarna nog eens en veelal nog meer. Meestal echter brengt dezelfde stengel drie bloemen voort.

Het sierlijkste effect maken de Tigridia's, wanneer men er eenige groepsgewijze bij elkander plant, en zeker zou dat nog sierlijker zijn, wanneer men er een klein perkje zoodanig mede bezette, dat eenige bollen der donkerroode T. Pavonia door een of twee kransen der goudgele T. conchiiflora omgeven werden, terwijl men dan eene andere hooger opgroeijende plant, eene Canna b.v. in 't midden plaatste.

De grond moet voor deze planten niet te zwaar, maar zandig en voedzaam zijn, terwijl eene zeer opene standplaats zeer noodzakelijk is. Wel is waar openen de bloemen zich ook op eene half beschaduwde plek, maar toch kan men zonneschijn als een vereischte voor een goeden bloei beschouwen, terwijl de bloemen zich in den zonnegloed het prachtigst voordoen.

De bollen moeten tot laat in 't najaar in den grond blijven staan en dan opgenomen, en op eene drooge, vorst- en vooral muizenvrije plaats geborgen worden. Zijn de stengels dan nog groen, zoo late men die eraan tot ze geheel afgestorven zijn, daar, zelfs al zijn ze uit den grond genomen, deze op de rijping der bollen nog veel invloed hebben. Men plant ze dan in 't voorjaar weder in den open grond.

De vermenigvuldiging geschiedt door verdeeling der bollen, of ook door zaden, die meestal nog narijpen moeten, nadat de planten reeds opgenomen zijn, waartoe deze op eene drooge en luchtige plaats dienen opgehangen te worden.

Men zaait ze in zaadpannen onder glas, en kweekt de jonge planten zoolang in potten op, tot de bollen sterk genoeg geworden zijn, waarna men ze in den open grond uitplanten kan.