Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/397

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

251

tab. 532 beschreven en, vrij middelmatig, afgebeeld werd)[1], een bolgewas, met een bebladerden stengel die 30 à 50 centim. hoogte bereikt. De bladeren, die met hun voet den stengel omvatten, zijn zwaardvormig, gelijk men 't noemt; ze loopen spits toe en zijn in de lengte sierlijk geplooid. Aan den top van den stengel verschijnt in de maand Julij eene bloemscheede, uit twee tegenover elkander staande en elkaar geheel omvattende blaadjes bestaande, die zich echter aan hun top weldra van elkander verwijderen, wanneer de gele knop zich een weg naar buiten baant. Zoodra die verschijnt kan men zeker zijn dat de bloem den volgenden morgen geopend zal zijn.

Reeds zeer vroegtijdig wijken de bloembladeren dan van elkander af en tegen zeven uur, of iets vroeger, al naar het weder helder en de zon krachtig is, staat de bloem wijd open.

Daar deze, even als de verschillende organen die haar zamenstellen, groot zijn, kost het geene de minste moeite of inspanning hare onderdeelen te leeren kennen.

De bloembladeren vormen hier twee zeer in 't oogloopend van elkander verschillende kransen, welke men gezamenlijk—ik heb reeds vroeger gezegd dat dit bij de Eénzaadlobbige gewassen regel is, wijl men in deze groote afdeeling van het plantenrijk schaars planten aantreft, welker bloemen een groenen kelk hebben—het bloemdek noemt.

De drie buitenste, die veel grooter zijn dan de drie binnenste, zijn elliptisch van vorm; het onderste gedeelte is schotelvormig uitgehold, terwijl de bovenste helft naar buiten omgeslagen is. Dit omgeslagen gedeelte is zeer sierlijk geel gekleurd; maar de sierlijkheid daarvan blijkt eerst wanneer men die deelen digt bij en er langs heen ziet, want dan zegt men: 't is goud! niet anders dan goud; ze schijnen namelijk zeer digt met stofgoud overstoven te zijn; voor zooverre ze niet omgeslagen zijn echter, en dus de onderste helft is lichter geel, maar daarentegen zeer digt met donker purperen vlekken overdekt.

De drie binnenste bloembladeren zijn niet minder sierlijk, zoowel wat vorm als wat kleur betreft; ze zijn namelijk spiesvormig, het onderste gedeelte is zeer licht geel met mat purperen vlekken, het bovenste donker geel met zeer donkere vlekken. De lezer begrijpt echter reeds, zonder dat ik het zeg, dat men wel bij benadering van zulk eene prachtige bloem vorm en kleur der deelen kan mededeelen, maar dat het eene onmogelijkheid is hare schoonheid te beschrijven; daartoe moge onze plaat te hulp komen, die echter nog maar eene zwakke reproductie der natuur is.

Midden in de bloem verheft zich een zuil van 7 à 8 centim. lengte; het zijn de drie zaâmverbondene meeldraden, die aan den top in drie lange helmknopjes uitloopen, en tusschen welke men de drie stempels ziet, elk in tweeën gespleten; trekt men even aan de helmknopjes dan kan men de helmdraadjes van elkander losmaken en blijkt het, dat ze eene buis of een cilinder vormen, waardoor de stijl een weg naar buiten zocht.

Jammer inderdaad is het dat deze bloemen even kort van duur als sierlijk van vorm en


  1. Ook onze afbeelding is niet volkomen overeenkomstig de natuur. Dat zuiver, helder geel, als met fonkelend goud bepoederd, is niet terug te geven.