Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/463

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

295

de planten die ervan voorzien zijn, zich aan andere voorwerpen vasthechten, ten einde hare slanke stengels omhoog te houden, steeds als vervormde gewone plantendeelen herkenbaar zijn, vroeg men natuurlijk ook, als hoedanig die ranken in dit geval eigenlijk oorspronkelijk moeten beschouwd worden; en de gevoelens daarover liepen zelfs bij de voornaamste kruidkundigen nogal uiteen. 't Meest algemeen houdt men ze tegenwoordig voor vervormde bloemstelen; eerstens wijl hare standplaats en ten anderen omdat in vele gevallen hare vertakking daarmede juist overeenkomen. Wat echter in dit geval niet het minste afdoet, is, dat men wel eens—hoewel zeldzaam—aan zulk eene rank enkele bessen zou gezien hebben.

Een zeer eigenaardig karakter leveren de bloemen van vele Vitis-soorten op, 't welk ik vooral daarom hier niet onvermeld meen te moeten laten, eerstens wijl dit mede het geval is bij de soort, welke hier thans afgebeeld is, en vooral omdat men daarin aanleiding vond om dit geslacht in een paar andere te splitsen.

De bloem van den Wingerd, en dit geldt ook voor de hier afgebeelde Vitis elegans, bestaat vooreerst uit een korten, vijftandigen kelk. De bloemkroon is zeer klein, groenachtig geel en uit vijf blaadjes zamengesteld, die op een vleezige schijf, welke zich op den bloembodem bevindt, zijn ingeplant. Dit is eveneens het geval met de vijf meeldraadjes, terwijl in het centrum der bloem de stamper gevonden wordt, die gewoonlijk alleen bestaat uit een half kegelvormige vruchtbeginsel en een stempel, terwijl de stijl ontbreekt.

Er is dus aan die bloemen, zou men zeggen, niets bijzonders, terwijl ze zich evenmin door hare sierlijkheid onderscheiden; want ze zijn niet alleen klein, maar loopen door hare groenachtige kleur bovendien zeer weinig of liever in het geheel niet in 't oog.

Toch zal hij, die de bloemen van den Wingerd van nabij beziet, er onmiddellijk iets eigenaardigs aan bespeuren; dit wordt veroorzaakt door de bijzondere wijze, waarop de bloemkroonblaadjes, die, zoolang de knop nog gesloten is, tegen elkander aan liggen, loslaten.

Gewoonlijk wijken de bloemblaadjes, 't zij door den drang der zich ontwikkelende meeldraden, of ten gevolge van hun eigen groei, aan den top vaneen en slaan dan min of meer naar buiten om, wanneer wij zeggen dat de bloem geopend is.

Die van den Wingerd echter zitten juist aan den top zóó stevig aan elkaar vast, dat ze daar onmogelijk van elkander wijken kunnen.

Nu zou men meenen dat die bloemen dus niet open kunnen gaan, en inderdaad, ware zulks bij vele andere planten, waarbij de gewone wijze van opengaan regel is, het geval, dan kwam er van die bloemen gewis ook niets teregt. Die van den Wingerd volgen echter eene tegenovergestelde gewoonte: ze wijken namelijk aan hun voet uiteen en laten daar dan tevens van den bloembodem los. De meeldraadjes heffen dat kapje als 't ware op, 't welk nu weldra afvalt.

Wanneer men dus bloemen aan dezen heester ziet, waaraan men te vergeefs de bloemblaadjes zoekt, zoo denke men daarom niet dat die organen niet tot ontwikkeling kwamen, want ze waren er wel degelijk, maar zijn reeds verdwenen. Met een weinig zoeken zal men er trouwens spoedig genoeg in slagen om ze nog aan enkele half geopende bloemen te vinden, en dan als een stervormig kapje boven op de meeldraden hangende.