Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/462

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

294

Maar ter zake.

De natuurlijke familie der Ampelideën, welke groep aldus genoemd werd door den Berlijnschen Hoogleeraar Karl Sigismund Kunth—die door vele botanische geschriften beroemd is geworden, en zich in 1850 uit melancholie het leven benam—waarbij hij het Grieksche woord ampelos (wijnstok) als wortelwoord koos, bestaat uit slechts een drietal geslachten, terwijl daarentegen het soortental wel op p.m. 250 geschat kan worden, waarvan er hoogstens een vijfentwintigtal tot de beide andere, en al de overige tot het geslacht Vitis behooren.

Omtrent den oorsprong van dezen geslachtsnaam is men het niet volkomen eens. Sommigen willen dat hij afkomstig zou zijn van het Celtische woord gwijd (een heester), voor welke onderstelling misschien goede grond is, waarin ik mij echter niet wil verdiepen, maar welke afleiding mij daarom toch niet minder gezocht voorkomt. Beter klinkt het Latijnsche woord vita (leven) als de oorsprong daarvan, en wel met het oog op de opwekkende eigenschap van het druivensap.

Van het groot aantal soorten, waaruit dit geslacht, dat inzonderheid in de tropische en subtropische gewesten der beide Halfronden, maar voornamelijk in Amerika, veel minder in Azië thuis behoort, is er ééne, die, reeds van de oudste tijden af, bij alle beschaafde volken bekend was: de gewone Wingerd namelijk, de Vitis vinifera der kruidkundigen.

De overoude kultuur van deze plant is oorzaak, dat men omtrent haar oorspronkelijk vaderland wel eens van meening verschilde. Volgens le Maout moet men daarvoor het Z.O. gedeelte van Europeesch-Rusland, en wel een gedeelte van den Kaukasus, n.l. Georgië (niet de N. Amerikaansche provincie Georgia) en Mongolië houden. Dat deze heester een gematigd warm klimaat verlangt, blijkt reeds genoegzaam hieruit, dat de kultuur ervan niet meer met goed gevolg mogelijk is daar, waar de gemiddelde zomer-temperatuur beneden 19° (Cels. 66° Fahr.) daalt, in welk geval toch de bessen òf zuur blijven, òf in 't geheel niet meer rijp worden; terwijl die daarentegen in heete luchtstreken verdroogen vóórdat ze genietbaar zijn.

Ik zal hier bij den Wingerd niet langer stilstaan dan noodig is, en daarom alleen nog slechts opmerken, dat niet alléén de Vitis vinifera, met hare door kultuur verkregene, zeer talrijke variëteiten, eetbare vruchten oplevert, maar dat die ook nog door andere soorten voortgebragt worden, waartoe o.a. de Noord-Amerikaansche Vitis Labrusca, en inzonderheid de in Griekenland veel gekweekte Vitis Apyrena, (die ook wel als eene verscheidenheid van den gewonen Wingerd beschouwd wordt) behoort, welker vruchtjes, gedroogd, de krenten van den handel zijn.

De verschillende soorten van Vitis zijn over het algemeen klimmende heesters, en slechts bij uitzondering, zooals de hier afgebeelde, jaarlijks bij den grond afstervende vaste planten. De stengel is, jong zijnde, zeer knoopig, namelijk aan de leden sterk verdikt. De bladeren zijn meestal afwisselend of verspreid, en bij vele soorten enkelvoudig, met min of meer diepe insnijdingen, somtijds zuiver hartvormig en oningesneden, bij andere echter zamengesteld, drie- of vijftallig; zoodat namelijk een zeker aantal blaadjes, als onderdeelen van het blad, op den top van een algemeenen bladsteel staan.

Tegenover de bladeren komen soms zeer vertakte ranken voor. Daar deze organen, waarmede