299
zamenhangen, vijfspletig. Ook de bloemkroon bestaat uit vijf blaadjes, zooals meest altijd, in afwisselende orde met de kelkblaadjes geplaatst. De meeldraden zijn zeer talrijk en op den bloembodem bevestigd. Oppervlakkig gezien zou men zeggen dat ze alle vrij en op zich zelve staan; verwijdert men echter den kelk, dan blijkt dat ze met hun voet zamenhangen, en alzoo meestal 3–5 bundels of groepen vormen. Tijdens den bloei staan ze wijd uiteen; nadat de bloem echter verwelkten, naderen de meeldraden van elke groep elkander meer en meer, zoodat die bundels dan zelfs reeds op 't eerste gezigt te herkennen zijn. Het zeer gezwollen, min of meer eivormige vruchtbeginsel is 3–5 hokkig, en loopt in evenzoo vele stijlen uit, waarvan de stempels naauwelijks merkbaar en alleen door de iets donkerdere kleur te herkennen zijn. In elk hokje van het vruchtbeginsel zijn een groot aantal eitjes bevat. Dit vruchtbeginsel gaat later in een zaaddoosje over, 't welk dan met even zoovele kleppen openspringt als het hokjes bevat, zoodat de kleine, bruine zaadkorreltjes er uitvallen.
Hebben de Hypericums over 't algemeen slechts kleine bloemen, de H. calycinum onderscheidt zich juist door hare groote en inderdaad fraaije bloemen.
Deze soort, die oorspronkelijk inzonderheid in Griekenland, op den Olymp aangetroffen wordt, is reeds sinds zeer langen tijd onder de gekweekte planten opgenomen. Eigenlijk is het noch eene vaste plant, noch een heester, maar staat dit gewas tusschen beide in, veeleer tot de eerste, dan tot de laatste behoorende.
De half houtachtige stengels toch, die op zijn hoogst een half el, gewoonlijk slechts één á 1½ voet hoogte bereiken, zijn vrij digt met eironde, bijna stompe, ongesteelde bladeren bezet. Deze zijn twee aan twee tegenover elkander geplaatst, en wel in dier voege, dat de elkander onmiddellijk opvolgende bladparen een regten hoek vormen, zoodat, wanneer men den stengel op den top ziet, die elkander afwisselende paren een kruis vormen, in welk geval men dan ook gewoon is te zeggen dat ze kruiswijs geplaatst zijn.
Ze zijn op het bovenvlak zeer fraai donker groen, min of meer glanzend, en zijn daardoor oorzaak dat de helder gele bloemen daartegen des te beter uitkomen.
Wat deze laatste inzonderheid zeer fraai maakt, zijn, benevens de vijf groote, zuivere bloembladeren, de zeer talrijke, eveneens gele meeldraden, elk met een bruin bewegelijk helpknopje op den top, die als talrijke stralen zich van een middenpunt, het groenachtige vruchtbeginsel, in alle rigtingen uitspreiden.
De plant vertakt zich sterk onder den grond, zoodat ze op die wijze een aantal digt om elkander staande bovenaardsche stengels doet ontstaan, die elk ééne bloem voortbrengen; welke bloem dan ook, wijl deze daarin uitloopt, den lengtegroei der stengels bepaalt.
Wat deze plant nog eene eigenaardige verdienste geeft, is, dat de bladeren evenmin tegen den winter afsterven als de stengels, en, met deze, twee, drie jaren achtereen in 't leven blijven; zoodat de plant eigenlijk voortdurend, althans als de winter niet zeer streng is in welk geval zij zwart worden, haar frisch groen voorkomen behoudt.
De eerste bloemen openen zich tegen het begin van Julij, van welk tijdstip af, tot in October toe, deze plant onafgebroken nieuwe bloemen voortbrengt, die geruimen tijd duren.