Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/474

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

306

Flora Japonica (bl. 136) beschreven was als Uvularia hirta, in welk geval zij zoowel in Japan als in Nepal oorspronkelijk thuis behooren zou; later echter bleek dat dit eene vergissing was en men hier met twee goed van elkander onderscheidene soorten te doen had.

Die vergissing was echter zeer natuurlijk, aangezien Thunberg de door hem in Japan gevondene plant slechts zeer gebrekkig en blijkbaar naar een incompleet exemplaar beschreven had, en ten opzigte der bloemen er bij voegde, dat.... hij die niet gezien had; zoo dat hij daarvan dan ook niets vermeldde.

De in Engeland ingevoerde Tricyrtis pilosa vond intusschen, ondanks de beide genoemde afbeeldingen, bij de liefhebbers geen al te gunstig onthaal. De bloemen zijn fraai, dat is waar, maar niet uitstekend, wat men begrijpt wanneer men weet dat van Houtte, wiens belang het toch medebragt om de plant niet in hare waarde tekort te doen, zijn artikel aanvangt met de woorden:

"Malgré le peu d'éclat de ses fleurs, cette gracieuse plante est une de celles que le vrai naturaliste ne se lasse par d'admirer. II y découvre des charmes qui veulent être vus de près et qui ce révèlent au goût plutôt qu'ils ne séduisent les yeux. La grace n'est jamais plus aimable que lorsqu'elle revêt la modestie."[1]

't Is inderdaad niet kwaad gezegd, en verraadt tevens eene poging om de nieuwelinge bij de liefhebbers in gunst te brengen, zonder zich aan valschen lof te bezondigen; maar 't geeft met dat al geen hoogen dunk van hare schoonheidswaarde voor 't algemeen.—

Heel anders zou 't met hare Japansche zuster gaan.

In den nazomer van 't jaar 1861 zag ik in den tuin van den Heer von Siebold, die zich toen in Japan bevond, eene zeer fraaije in potten gekweekte plant, die men daar niet lang geleden van den eigenaar van dat etablissement uit het land zijner predilectie ontvangen had.

Deze plant stond toen in de koude kas in vollen bloei; alles deed echter vermoeden dat ze voor den open grond geschikt was.

Op de vraag waar ik deze nieuwe onbekende voor hield, aarzelde ik niet te zeggen: 't Zal eene Uvularia zijn, of als ze niet tot dat geslacht behoort, dan is ze toch gewis daaraan zeer na verwant.

Ik nam er eene bloem en een blad van mee, en ja wel, 't bleek me spoedig dat ik hier te doen had met de plant van Thunberg, de ware Uvularia hirta.

Genoegzaam gelijktijdig werd ze ook door den bekenden reiziger Rob. Fortune aan den Engelschen kweeker Standish gezonden, die haar, mede bloeijende, weldra aan Dr. Hooker toonde, zoodat deze zich onmiddellijk overtuigde dat zijn twijfel omtrent de identiteit der beide soorten gegrond was.

Dat de plant tot het geslacht Tricyrtis van Wallich behoorde was buiten twijfel; dat geslacht toch is reeds spoedig van Uvularia, waarmede het overigens veel overeenkomst heeft, te herkennen door de drie zakjes, gevormd door drie holten in het onderste gedeelte der buitenste bloemblaadjes. Dat Thunberg deze plant tot Uvularia rekende is volstrekt niet te verwonderen; eerst later toch kwam men er toe om de door Linnæus gevestigde geslachten, naar

  1. Ondanks het gebrek aan schittering van zijn bloemen, is deze sierlijke plant een van die planten die de ware natuurliefhebber nooit moe wordt te bewonderen. Hij ontdekt er bekoorlijkheden in die van dichtbij gezien willen worden en die zich eerder aan de smaak openbaren dan de ogen verleiden. Genade is nooit beminnelijker dan wanneer het bekleed is met bescheidenheid. (Wikisource-ed.)