Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/486

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

310

Het zal nu een jaar of zes geleden zijn, dat ik, in 't laatst van September, op zekeren dag de kweekerij van Von Siebold & Co. bezoekende, daar inderdaad aangenaam verrast werd door het zien van eenige planten, kennelijk tot de groep der Campanulaceën behoorende, die door haar weligen bloei, niet minder dan door de fraaije bloemen zeer in 't oog liepen.

Op mijne vraag, welke planten dat waren en vanwaar men ze bekomen had, kreeg ik ten antwoord dat ze gekweekt waren van uit Japan ontvangene zaden, en dat men ze hield voor eene nieuwe, d.i. nog niet in de tuinen aanwezige soort, waarmede men zich natuurlijk voorstelde goede zaken te zullen doen.

Ik moet erkennen, dat ik den bloemist dezer inrigting, den Heer Mater, in dit gevoelen stijfde, immers ook mij kwam ze als nieuw voor.

Spoedig echter moest ik hem die illusie ontnemen, immers, nadat ik een bloeijenden tak ervan mee naar huis genomen had, ten einde na te zien wat daarvan waar, en of ze al of niet reeds wetenschappelijk beschreven was, bleek mij al zeer spoedig, dat ze reeds vóór ettelijke jaren, en wel in Engeland, moest ingevoerd en kort daarna ook in Frankrijk bekend geworden zijn.

De bekende Engelsche kruidkundige Lindley toch had haar reeds in 1846 beschreven, en dat wel als eene variëteit van eene andere soort van dit geslacht, waarover zoo aanstonds nader; de plant, die deze geleerde zag, had namelijk witte bloemen, en, mogt nu ook deze in groeiwijze en bloemrijkheid eenig verschil opleveren met de andere soort, waartoe Lindley meende, dat zij behoorde, dit kon, zoo oordeelde hij, zeer goed een variëteits-verschil zijn.

Weldra echter leerde men in Frankrijk ook de blaauwe, hier afgebeelde, kennen, en toen bleek aan den Parijschen botanist Decaisne onmiddellijk, dat men met eene nog onbeschrevene soort te doen had, en wel dezelfde, waarvan Lindley de witbloemige kort te voren als eene verscheidenheid eener sinds lang bekende had beschouwd, tengevolge waarvan Decaisne haar in 1848 in de Revue horticole beschreef en afbeeldde als Platycodon autumnalis, onder welken naarn ze ook in 1852 afgebeeld werd door Lemaire, in het toenmaals door hem uitgegeven tijdschrift le Jardin fleuriste (tab. 250), en dat wel niettegenstaande Lindley, nu op zijne beurt ook met de blaauwe bekend geworden, haar in 1851 als Pl. sinensis beschreven had.

Dit was echter toen natuurlijk te laat, want de Engelsche kruidkundige moge de plant ook al 't eerste onder de oogen gehad en bekend gemaakt hebben, dit neemt niet weg, dat Decaisne haar het eerst als eene nieuwe soort herkende en beschreef, en dat derhalve de naam, door hem aan de plant gegeven, de prioriteit heeft. Dit erkende ook Lemaire en met hem onderscheidene andere botanisten, en zoo bleef de plant dan ook onder dezen naam bekend.

Het schijnt evenwel, dat deze plant sedert 1846 niet zeer algemeen verspreid werd; hetwelk dan ook Prof. Oudemans aanleiding gaf om op nieuw eene afbeelding ervan te geven in het door dien geleerde geredigeerde tijdschrift Neêrlands Plantentuin (II. pl. I), voor welke plant een bloeijende tak uit den tuin van von Siebold & Co. tot model diende. Wat de kleur der bloemen betreft, laat die wel iets te wenschen over.

Van ons land uit is de plant sedert vrij algemeen verspreid geworden.