Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/492

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

314

Het bestaat uit een niet zeer groot aantal soorten. Als maximum vindt men er hier en daar 16–20 vermeld, die dan ook meest alle door verschillende kweekers in hunne catalogi aangeboden worden, met en benevens ongeveer een gelijk getal variëteiten en hybriden, in verschillende kleuren van donker karmijn tot zuiver wit.

De kruidkundigen aarzelen echter alle de als zoodanig vermelde als ware soorten te erkennen, en 't is dan ook zeer waarschijnlijk dat men in sommige gevallen voor afzonderlijke soorten zal hebben gehouden, wat niet anders waren dan vormen of verscheidenheden van reeds bestaande, maar waarvan zoowel de grootte als de kleur der bloemen, in enkele gevallen misschien ook de vorm der bloemblaadjes of der bladeren, tot zoodanige, zeer ligt mogelijke vergissing aanleiding gaven.

Hoofdzakelijk zijn het planten die in de bergstreken van Midden- en Zuid-Europa t'huis behooren, waar ze somtijds zelfs vrij menigvuldig tegen schaduwrijke berghellingen aangetroffen worden, en dáár, deze in 't voorjaar, andere tegen den herfst, met hare menigvuldige lieve bloempjes, die zich slechts weinige duimen boven den grond verheffen, onvermijdelijk een allerliefst effect moeten maken. In sommige streken van Duitschland worden ze dan ook ('t Is Prof. Karl Koch, aan wien ik dezen naam ontleen) "Bergveilchen" genoemd, ofschoon de namen "Erdscheibe" en "Schweinsbrodt" er mede niet vreemd zijn. Hoewel geene enkele soort in ons land gevonden wordt, heeft men toch, met de gewone predilectie voor platte namen voor de kinderen van Flora, bij voorkeur den laatsten van onze Germaanschen naburen overgenomen, en kent men ze alzoo hier slechts als Varkensbrood, naar men wil omdat de varkens op de knollen dezer plant belust zijn.

Ook in het Noordelijk gedeelte van Afrika, zoo mede in Mexico, is dit geslacht, hoewel slechts zeer spaarzaam, vertegenwoordigd.

De gelijkenis, welke sommige soorten onderling of de variëteiten van enkele met de typische vormen van andere soorten opleveren, maakt het dikwijls moeijelijk en alleen voor den ervaren kruidkundige, wanneer deze zich namelijk door vergelijking op de kennis der verschilskenmerken dezer planten heeft toegelegd, mogelijk om uit te maken, met welke men eigenlijk in een gegeven geval te doen heeft, zoodat het evenmin kwalijk te nemen als te verwonderen is, wanneer men bemerkt dat hierin bij de kweekers wel een weinigje verwarring heerscht.

Zoo vond ik b.v. de hier afgebeeldde in menigte bloeijende bij de bloemisten Gebr. de Graaff, nabij Leiden, onder den naam van Cyclamen europæum. Weet men echter eenmaal, dat het Europesche Varkensbrood (een naam waaraan men echter geene bijzondere beteekenenis hechten moet, wijl, gelijk ik reeds gezegd heb, de meeste soorten in Europa thuis behooren) dáár waar de bloemkroonslippen zich naar buiten ombuigen—aan de keel namelijk—geene oneffenheden vertoont, terwijl het Klimopbladige V. (mede eene oneigenaardige benaming, daar de bladeren op verre na niet alle aan die van het Klimop (Hedera Helix) gelijken, dáár van tien vooruitstekende tandjes voorzien is, kan die vergissing niet meer mogelijk zijn.—

Alle Cyclamens komen, wat het algemeen voorkomen, de groeiwijze en de houding de bloemen betreft, met elkander overeen. Het zijn overblijvende planten, die jaarlijks tot aan