Naar inhoud springen

Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/494

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

316

Naarmate het vruchtje zwelt, rolt zich namelijk het steeltje waaraan dit bevestigd is op, zoodat, wanneer de vrucht hare volle grootte bereikt heeft, of eigenlijk reeds wat vroeger, de geheele steel als een horlogeveer spiraalvormig opgewonden is en dan het vruchtje op den grond ligt.

De bloemen der verschillende Cyclamen-soorten leveren onderling wel eenig verschil ook in grootte op, maar dat verschil is toch niet zeer aanzienlijk. De hier afgebeelde behoort tot de grootere.

Zonder hiermede nu te willen zeggen dat ze de allerfraaiste is, behoort ze toch zonder twijfel tot die, welker bloemen het sierlijkste zijn, waartoe in de eerste plaats de tien tandjes, waarvan ik straks melding maakte, en vervolgens de fraaije, half spiraalvormige wending van elke bloemkroonslip afzonderlijk veel bijdragen; dit laatste geeft aan die bloemen een hoogst bevallig voorkomen; trouwens dit laatste is niet als een soortskarakter te beschouwen, men merkt het, in meerdere of mindere mate ook bij de andere op.

Ze behoort in Zuidelijk Europa thuis en werd door den Italiaanschen kruidkundige Michele Tenore, die haar vooral in de omstreken van Napels aantrof, daarom ook de Napelsche C. (C. neapolitanum) genoemd, onder welken naam Lindley haar mede, in het Botanical Register van 1838, (tab. 49) afbeeldde. Dit neemt echter niet weg dat ze in meerdere streken van Z -Europa, alsmede in Algerië gevonden wordt.

De bloemen der C. hederæfolium, die zich in September en October uit sterke knollen in grooten getale ontwikkelen, wisselen bij verschillende variëteiten aanzienlijk in kleur af. Die van de typische soort zijn licht rose aan den top, terwijl de bloemkroonslippen nabij de keel, dus dáár waar ze omgebogen zijn, veel donkerder van kleur, en daarentegen de twee vooruitstekende tanden aan den voet van elke slip genoegzaam wit zijn. Er is echter ook eene variëteit van deze soort met zuiver witte bloemen, terwijl weder andere donkerder karmijnkleurig zijn. Van ééne dezer laatste, welker bloemen tevens iets grooter en een weinig langer gesteeld zijn, worden op onze plaat een drietal bloemen voorgesteld.

In één zaaisel treft men, als de daaruit gewonnen planten wat talrijk zijn, niet zelden bloemen van verschillende kleursovergangen aan.

Onderscheidene soorten dezer lieve planten, waarbij ook deze, zijn voor den open grond geschikt, mits men ze eene beschaduwde standplaats geve en haar gedurende den winter met eene dunne bladlaag bedekke. Wel is waar zijn ze aan hare natuurlijke standplaatsen niet minder aan strenge vorst blootgesteld dan hier, maar men bedenke dat ze daar als van zelf door het afvallend blad bedekt worden, zoodat men in dezen slechts de Natuur na te volgen heeft.

Ze geven gemakkelijk zaad, door middel waarvan de vermenigvuldiging dezer planten geregeld plaats heeft. Men zaaije dit in potten, die men bij voorkeur in eene koude bak plaatst, en kweeke de planten een jaar of drie aldus op, alvorens ze aan den open grond toe te vertrouwen.