Naar inhoud springen

Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/62

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

28

telijk op die eigenaardige vormsveranderingen, inzonderheid van den kelk, bij vele tot deze familie behoorende planten te wijzen.

De Japansche Anemoon wordt niet veel meer dan een voet hoog; de beide variëteiten echter bereiken meestal wel twee voet. De bladeren zijn uit drie blaadjes, twee zijdelingsche en een topblaadje zamengesteld, die vrij diep ingesneden zijn.

Ook op den stengel vertoont zich weldra een krans van drie drietallige, doch veel kleinere bladeren, welker blaadjes niet ingesneden zijn en uit welken krans dan eenige takjes voortkomen, die aan den top de knoppen dragen, waarvan de steeltjes zich, tegen dat de bloemen zullen ontluiken, nog aanzienlijk verlengen en dan ter halverwege nog van een paar kleine blaadjes voorzien zijn.

De meeldraadjes zijn zeer talrijk en de helmknopjes geel, hetwelk aan de bloem veel liefelijks bijzet. Ook het getal der stampertjes is zeer aanzienlijk. Deze zijn echter zeer klein, en bestaan eigenlijk uit niets anders dan een vruchtbeginseltje met een schier onzigtbaar stempeltje, terwijl de in andere bloemen gewoonlijk draadvormige stijltjes hier geheel ontbreken. Al die kleine vruchtbeginseltjes zitten in 't midden der bloem tot een half kogelvormige massa digt opeengepakt.

Wanneer men die vruchtbeginseltjes bij genoegzame vergrooting op de doorsnede zeg, zou blijken, dat ze elk slechts ééne holte bevatten, waarin één enkele eitje besloten is. Gewoonlijk komen die eitjes bij deze planten echter niet tot verdere ontwikkeling, zoodat op de voortteling door zaden, niet veel kans bestaat. Dat dit echter niet onmogelijk is blijkt daaruit, dat men er in slaagde de beide genoemde variëteiten te winnen, wat toch wel niet anders dan door zaaijing het geval zal geweest zijn.

Daar de in den grond voortkruipende stengeldeelen (de wortelstok, gewoonlijk als een wortel beschouwd), echter vrij snel groeijen, en men door verdeeling daarvan deze plant spoedig genoeg kan vermenigvuldigen, heeft men voor dat doel aan de zaden in dit geval geen directe behoefte. Zelfs in Japan mislukken deze, volgens von Siebold, gewoonlijk, zoodat men ook daar tot de genoemde wijze van vermenigvuldiging zijn toevlugt neemt.

Deze plant groeit daar bij voorkeur in vochtige bosschen of aan de waterkanten. Intusschen is het hier gebleken dat ze ook op hoogere gronden, mits die niet al te ligt en te droog, maar voedzaam zijn, en op aan de zon blootgestelde plaatsen zeer goed voorkomt.

Het is eene der meest aanbevelenswaardige planten voor perken, waartoe de oudere soort zich inzonderheid zeer goed leent. Daar ze in de tweede helft van den zomer, tegen half Augustus of iets later gaat bloeijen, en in de eerste zomermaanden een gelijkmatig frisch groen gebladerte voorbrengt, maakt zulk een perk, tot de vorst intreedt, een allerliefst effect; te meer, wijl deze planten voortdurend hare volle frischheid behouden en niet moede worden steeds nieuwe bloemen voort te brengen, wanneer de meeste andere planten tot rust neigen, en toch het dikwijls eerst laat bestendig fraaije weder nog behoefte doet gevoelen aan wat frisch, sierlijk en krachtig is, en wat de gedachte aan het insluimeren der natuur en aan den naderenden winter zooveel mogelijk verbant.